Ik ben Yukari Tangena-Suzuki. Namens de leden van het bestuur van de Stichting Dialoog Nederland-Japan-Indonesië heet ik U allen welkom op de 21ste dialoog NJI conferentie. Ik ben erg blij en vereerd dat U hier bent.
“Verzoening, op welke manier?” Dit is het thema dat wij vandaag hebben en ik zal proberen uit te leggen wat onze bedoeling is met dit thema.
Na een oorlog, is de strijd, de woede of de wanhoop van mensen niet verdwenen, hoewel dat wel zo lijkt, omdat de meeste mensen daar niet over spreken. Dit gebeurde hier in Nederland maar ook in Japan en Indonesië. Degenen die de afschuwelijk moord acties hebben gepleegd of hun slachtoffers of degenen die moesten overleven in kampen in Japan of Siberië verborgen hun herinneringen en hielden hun mond. Herinneringen vervagen geleidelijk maar verdwijnen nooit. Ik herinner me een goede vriend die in een Japans kamp geïnterneerd was. Hij leek de problemen te hebben overwonnen, maar hij vertelde me eens, dat hij 70 jaar na de oorlog, na een operatie onder narcose, angstaanjagende nachtmerries over de oorlog had. Sindsdien was hij altijd bang om weer een operatie te ondergaan.
Op onze conferenties hebben we altijd geluisterd naar de kostbare verhalen van de eerste generatie. Maar deze conferentie is de eerste keer na 20 conferenties sinds 2000, dat wij alleen sprekers van de tweede generatie hebben. Sommigen van u vinden het misschien vreemd om te praten over verzoening en de tweede generatie die geen oorlogen heeft meegemaakt. Maar zoals ik al eerder zei, waren de herinneringen van hun ouders of grootouders er altijd al sinds hun geboorte, of ze er nu over spraken of niet. Kinderen groeiden onbewust op met de herinneringen van hun ouders. Alle bestuursleden, inclusief ikzelf zijn van de tweede generatie. We wilden opnieuw formuleren wat het is, om verzoening te zoeken voor de tweede en de volgende generaties. Met deze gedachten kozen we voor het thema “verzoening: op welke manier?” voor deze conferentie en hebben we de eervolle sprekers geselecteerd.
Hoewel er nog steeds elke maand een demonstratie voor de Japanse ambassade plaatsvindt, zijn in Nederland de kwesties van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog veel actueler dan die van de Tweede Wereldoorlog. Nu worden wij dus geconfronteerd met problemen van na twee oorlogen, niet alleen die van na de Tweede Wereldoorlog, maar ook die van na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.
Wij hebben altijd enige afstand genomen van politieke zaken en gezocht naar verzoening van burgers aan de basis. Maar als we vandaag de dag over de wereld rondkijken, dan zien we nog steeds egocentrische politici die niets lijken te hebben geleerd van ons verleden. Dit betekent ook dat er nog grote aantallen kiezers zijn, die niets geleerd hebben van het verleden. Dames en heren, we moeten alert blijven. Zoals we allemaal weten, heeft religie, die vroeger normen en waarden bepaalde, tegenwoordig steeds minder invloed op mensen. Dus als er geen normen en waarden zijn, hoe moeten jongere generaties dan van de geschiedenis leren? Ik denk dat we van de geschiedenis moeten leren dat ieder van ons verantwoordelijk is voor vredesopbouw. In onze geschiedenisboeken is het heel gewoon dat we geleerd krijgen dat wij slachtoffers waren en veel minder dat we ook agressors waren. Prof. Carol Gluck van de Colombia Universiteit durft zelfs te zeggen dat de geschiedenisboeken van elk land niets anders dan “collectieve herinneringen” zijn. Ze maakt duidelijk onderscheid tussen geschiedenis en collectieve herinneringen. Ik denk dat het vooral belangrijk is voor jongeren om ook te leren over de geschiedenis van agressie in hun eigen land. We moeten hier open over zijn, omdat ik denk dat het absoluut noodzakelijk is dat kinderen de pijn leren voelen, die wij bij anderen veroorzaken. Het is zo waardevol om te leren hier gevoelig voor te zijn. Alles begint immers met het voelen van de pijn van slachtoffers, die je direct of indirect veroorzaakt hebt. Hun pijn voelen is van essentieel belang om jezelf eraan te herinneren dat je ook zelf verantwoordelijk bent voor het bouwen aan vrede. Als je je alleen richt op je identiteit als slachtoffer richten en geen oog hebt voor je rol als agressor, dan denk ik niet dat je aan de toekomst kunt werken, omdat je alleen naar je eigen woede en pijn kijkt. Zodra je de pijn voelt, die je hebt veroorzaakt, kun je een vredestichter worden.
Ongeveer een week geleden werd het nationale museum van Sofiahof officieel geopend. Het thema van hun eerste tentoonstelling is “Vechten voor Vrijheid”. Ik was erg onder de indruk van dit thema en het eerste paneel dat de tentoonstelling toelichtte. Misschien hebben de meeste Nederlandse bezoekers het niet opgemerkt, maar dit is zeer uniek! Als het een gewone tentoonstelling zou zijn geweest, zoals in het verleden, zou het thema “Vechten voor onze vrijheid” geweest zijn. Zo’n thema zou heel normaal zijn geweest. Ik citeer het deelvenster: “Vechten voor Vrijheid: vele gezichten van verzet: invasie, verzet en vrijheid hebben verschillende betekenissen, afhankelijk van de persoon. Wat vrijheid voor u betekent wordt bepaald door uw situatie en uw ideaal “. Ik ben eigenlijk zeer verbaasd om dit te lezen want hier zie ik ineens dat men het bestaan van verschillende perspectieven op invasie, verzet en vrijheid accepteert. Denk je ook niet dat deze woorden een dieper overwegen waard zijn?
Dames en heren, ik wil nu graag een van de activiteiten voorstellen, die de Stichting Dialoog Nederland-Japan-Indonesië vorig jaar heeft uitgevoerd. Sommigen van u zullen zich nog herinneren dat wij vijf jaar geleden geld hebben ingezameld voor het bouwen van een monument voor POW kamp Fukuoka No.2. Henk Kleijn, die een overlevende van dit kamp is, is vandaag ook aanwezig. Als bijproduct van dat monument werd een project gestart voor een boekje ter ondersteuning van geschiedenisonderwijs. Hier heb ik drie boekjes. Ik zei drie boekjes, maar de inhoud is identiek, maar in drie talen: Nederlands, Engels en Japans. Dit boekje is geschreven door Andre Schram, adviseur van onze Dialoog NJI. Als hoofdpersoon in het boekje gebruikt hij zijn vader, die geïnterneerd was in POW Camp Fukuoka No.2. Maar het boekje beschrijft ook hoe de Japanners buiten dit kamp in Koyagi, Nagasaki te lijden hadden. Dit deel is geschreven op basis van interviews met ouderen uit de stad Koyagi gedaan door Koyagi Junior High School leerlingen. Hun school is gebouwd op de plaats van het kamp en van het monument. We zijn er erg trots op dat deze tekstboekjes niet alleen de pijn van Andre’s vader en zijn kameraden vertellen, maar ook de pijn van de andere kant. We zijn zo blij dat deze tekst boekjes zowel in de klaslokalen in Nederland als in Japan worden gebruikt. U kunt zich voorstellen dat dit soort projecten delicate kwesties raakt. Ik zei eerder al dat we allebei alleen ons collectieve geheugen kennen. Als we alleen maar de boodschap kunnen sturen dat “jij, de andere kant” het mis hebt, dan komen we uit op conflicten, omdat we niets met elkaar te delen hebben. Maar als je de pijn aan de andere kant voelt, dan gebeurt er iets positiefs. Aan het eind van dit boekje schreef André “Ook al woon je in een deel van de wereld waar oorlog hoogst onwaarschijnlijk lijkt, het zou weleens werkelijkheid kunnen worden als we niet van het verleden leren!”. Op het monument gebouwd door Nagasaki burgers, zijn hun woorden van berouw en verontschuldiging gegraveerd, omdat ze beseffen dat ze niet alleen slachtoffers, maar ook agressors waren.
Dit project heeft zich verder ontwikkeld met een uitstekend TV verslag van NHK (Japanse BBC). Alle 500 Japanse boekjes zijn weg en ze worden opnieuw gedrukt. Maar dit boekjesproject is nog niet af totdat ook het perspectief van de Indonesiërs is opgenomen. Wij hopen ook een boekje uit te geven dat gebruikt kan worden in klaslokalen in Nederland en Indonesië. Door middel van dit project en alle andere projecten streven we ernaar dat onze volgende generatie de perspectieven van het verleden leren kennen, zodat het de tweede en de volgende generaties hun nieuwe identiteit zal geven.
Ik wil allen bedanken voor uw aandacht en ik wens u vandaag een zeer vruchtbare dialoog.
3. Kan hetgeen ons ooit scheidde, ons toch ook verbinden? ⎮Philip de Heer
Kom vanavond met verhalen, Hoe de oorlog is verdwenen. En herhaal ze honderd malen Alle malen zal ik wenen.
Dit zijn de laatste vier regel van het gedicht getiteld VREDE van Leo Vroman. Hij schreef het gedicht in 1954. Wie de moeite neemt om het hele gedicht te lezen, merkt meteen dat het hier om meer gaat dan poëtische impressies. Wie een oog slaat op de harde werkelijkheid van zijn levensloop, leest dat de dichter in de meidagen van 1940 vanuit Scheveningen naar Engeland wist te ontkomen en vervolgens doorreisde naar Indië. De oorlog haalde hem daar evenwel in. Na in verschillende kampen te zijn geïnterneerd, werd hij uiteindelijk op transport gesteld naar Japan waar hij tot het eind van de oorlog verbleef.
Het aantal mensen dat net als de dichter kan bogen op persoonlijke ervaring uit die tijd neemt onvermijdelijk af. Zelfs als je de periode van geweld en menselijk lijden verlengt tot het einde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, dan speelt alles zich af voor dat ik werd geboren. Wanneer ik dus vandaag het woord voer, dan doe ik dat als iemand die spreekt over verhalen van anderen. Ik heb niet geleden, mij is geen onrecht aangedaan. Daardoor krijgt het woord verzoening in mijn mond een geheel andere betekenis.
Ik ben gevraagd vandaag tot u te spreken omdat mijn familiegeschiedenis aanknopingspunten biedt op de vragen naar het waarom precies en hoe van de gewelddadige confrontatie van de jaren 1942-1949, met een Japanse, Nederlandse en Indische invalshoek. Verzoenen begint met een beter begrip voor de beweegredenen van de ander. Dat is, voor de goede orde, iets anders dan het goedpraten van het fenomeen troostmeisje, de slachtpartijen onder de indo’s en de Chinese Indonesiërs tijdens de bersiap-periode en de 100.000 doden aan Indonesische zijde als gevolg van Nederlands militair optreden na 1945.
Mijn overgrootvader was ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur, die o.m. werkzaam is geweest op West-Sumatra en op Borneo. Hij was getrouwd met een Japanse vrouw die hij had leren kennen tijdens verlof in Singapore. Na zijn pensionering op 42- jarige leeftijd verhuisde hij naar Nagasaki, waar zijn vrouw vandaan kwam. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waarvan mijn grootvader de oudste was.
Tot de vroegste herinneringen van mijn grootvader hoorde het fenomeen van Russische krijgsgevangenen die tijdens de oorlog van 1905-1907 ook in Nagasaki werden geïnterneerd. Deze werden goed behandeld. Russen die in krijgsgevangenschap overleden werden respectvol begraven op de Nederlandse begraafplaats, ooit bestemd voor de doden van Deshima. Die behandeling was in schril contrast tot het Japanse gedrag tijdens de oorlog tegen China, een decennium eerder. Meedogenloos optreden jegens weerloze Chinese burgers was er mede de oorzaak van dat de Westerse mogendheden in 1895 Japan dwongen zijn veroveringen in Zuid-Mantsoerije op te geven. De Japanse overheid wist tijdens het tweede internationale conflict dus wat er van haar werd verwacht en werd in 1907 beloond met Port Arthur!
Dertig jaar later is de aanpak weer anders. Vanuit Nanking berichtten in december 1937 Japanse diplomaten aan Gaimusho dat Japan weliswaar de relevante Rode Kruis-conventies inzake humanitair oorlogsrecht nog niet had geratificeerd, maar dat het land als ondertekenaar wel werd geacht zich aan zo niet aan de letter, dan in elk geval wel aan de geest daarvan te houden. Het legeroptreden voldeed naar hun oordeel daaraan niet. Er werd geen acht op hun waarschuwingen geslagen. De toenmalige Minister van BZ Togo betaalde daarvoor bij het Tokyo Tribunaal de prijs. Met de kennis van toen had hij ontslag moeten nemen, toen er niet naar hem werd geluisterd.
Een ander resultaat van de Japans-Russische oorlog was een golf van virulent nationalisme: de internationale school van Nagasaki: Kaiseki Gakko – die mijn grootvader bezocht en trouwens nog steeds bestaat – mocht geen les meer geven in een andere taal dan het Japans, een reden voor mijn overgrootvader terug te keren naar Indië. Het je afzetten tegen, en afzonderen van, anderen is geen goede zaak; superioriteitsgevoelens en vreemdelingenhaat zijn dan maar een stap verwijderd.
Ik draai de klok verder naar voorjaar 1942. Ook de familie de Heer ontving haar portie oorlogsellende.
– Oudste zoon, mijn vader, was als dienstplichtige gemobiliseerd en gelegerd bij Iepenburg, waar in de meidagen zo hard werd gevochten. Had hij het overleefd?
– Na Pearl Harbour was het een kwestie van tijd voordat Indië werd aangevallen. Wanneer dat gebeurt, weigert de Japanse oma de Heer, geboren Yamaguchi, uit een gevoel van schaamte eten en drinken en sterft binnen enkele dagen.
– Mijn grootvader, tolk en decodeur bij de militaire inlichtingdienst en de jongste, dienstplichtige en gemobiliseerde zoon, geraken beiden in krijgsgevangenschap. Het nut van mijn grootvader als tolk wordt door de bezetter snel opgemerkt en hij verlaat met toestemming van zijn Nederlandse, militaire commandant het kamp. Het leek laatstgenoemde een goed idee om een eigen man als tolk te hebben bij verhoren; – dan was er minder kans op misverstanden! De instantie waar hij tewerk werd gesteld was evenwel de beruchte Kempeitai
– Er kwam van Japanse zijde een aanbod dat zijn zoon ook uit het kamp mocht, mits hij eveneens voor de bezetter zou gaan werken. Zo niet dan zou hij naar Japan worden afgevoerd als garantie voor loyaal gedrag van mijn grootvader. Mijn grootvader weigerde; mijn oom had geen vaardigheden die zijn vrijlating rechtvaardigden en het zou neerkomen op desertie en landverraad. Oom Koen werd op transport gesteld en kwam te werken in een kolenmijn in de buurt van Nagasaki.
Over wat hij had gezien, gehoord en meegemaakt vertelde mijn grootvader nooit iets. Ik heb hem er ook nooit gevraagd, terwijl wij toch veel contact hadden met elkaar. Hij was mijn tutor voor het studie-bijvak Japans en er was voldoende aanleiding geweest om het in die context op te brengen. Alleen dit kwam ooit ter sprake: het had hem getroffen hoe ongelooflijk bruut Japanse rekruten werden behandeld door hun ouderejaars en officieren. Het gehele eerste jaar kregen zij een klap met de vlakke hand in hun gezicht van elke passerende hogergeplaatste. Het gevolg: opgezwollen gezichten en daardoor ongetwijfeld gebrutaliseerde mensen met weinig empathie voor verslagen, blanke gevangenen. Homo homini lupus, neen de mens is geen wolf voor de andere mens, maar hij kan wel al te makkelijk worden afgericht tot een valse hond.
Niet in een kamp opgesloten zag mijn grootvader het ontstaan van een nieuwe natie, waarvan de inwoners overigens best zullen hebben beseft dat de Aziatische bevrijders niet van zins waren hun nieuw verworven gebieden meteen over te dragen aan de inheemse bewoners. Wanbeheer (m.n. de voedselvoorziening) en endemisch geweld maakte dat ook de nieuwe meesters werden geconfronteerd met lokale opstanden. Een aanval van dysenterie verhinderde een keer dat mijn grootvader als tolk mee moest op een pacificatie expeditie tegen moslim-verzet in West-Java. Hij had geluk. Van het Japanse detachement dat uitging, kwam niemand terug.
We weten allen hoe de oorlog eindigde. De eerste atoombom viel doelbewust op het Japanse militaire centrum Hiroshima, uitvalsbasis van het Japans imperialisme sedert 1894. De tweede was eigenlijk bestemd geweest voor Fukuoka. Slecht weer maakte dat men uitweek naar het reserve doel Nagasaki. De geografische gesteldheid van de havenstad maakte dat het militaire doel daar, de Mitsubishi scheepswerven, nauwelijks werden beschadig. Deshima en de oude internationale wijk met houten huizen waar mijn grootvader was geboren, bleven overeind en vooral burgerslachtoffers kregen de volle laag. Het feit dat de Amerikaanse soldaten bij de eerste, bovengrondse kernproef als enige bescherming een zonnebril kregen en verzwakte krijgsgevangenen, waaronder mijn oom, twee weken na de bom door de besmette haven van Nagasaki werden afgevoerd, laat wel zien dat men alle ramificaties van dit wapen niet tevoren had doordacht. Maar het leidde wel het einde van de vijandelijkheden.
Mijn grootvader werd ingezet als tolk bij de oorlogstribunalen in Pontianac op Borneo. Ook daarover werd weinig verteld. Het meeste wat ik ervan weet ken ik uit de gerechtsprotocollen, waarvan ik een kopie vond in de bibliotheek van mijn ambtswoning in Tokio. Hij liet alleen ooit vallen dat hij werd getroffen door het feit dat Japanse militairen hun verantwoordelijkheid voor het ten laste gelegde niet ontweken. Hier geen: Wir haben es nicht gewusst!
Dankzij de bevindingen van dit en soortgelijke, lokale oorlogstribunalen kwam de omvang van het, naar bleek wijdverspreide, verschijnsel van de “troostmeisjes “ aan het licht. Dankzij vooral Nederlands hameren op dit punt, kreeg deze specifieke gruweldaad een vaste plek op de agenda van het Tokyo Tribunaal.
In de rechtspraak die in Nederlands-Indië terzake werd gepleegd, lijkt het blanke leed centraal te staan. Er wordt verhoudingsgewijs veel minder gesproken over het optreden van de bezetter tegen de inlandse bevolking. Het lot van de talloze Indonesische dwangarbeiders is genoegzaam bekend. In de praktijk was de behandeling die deze “vrijwilligers” ondergingen nog slechter dan die der blanke geïnterneerden.
Zeker is dat de vreemde oosterlingen, zoals de Chinees -Indische burgers werden aangeduid, door de Japanse militairen werden verdacht van pro-Geallieerde sentimenten China onder Chiang Kai-shek vocht immers mee aan de zijde van de VS en het VK. Traditionele anti-Chinese gevoelens onder de inlandse bevolking werden door de Japanners dan ook niet werden ontmoedigd.
Een ieder die de bijzondere rechtspleging in Nederland vergelijkt met die in de Oost, zal opmerken dat in het moederland slechts de NSB-top en een handvol kampbeulen ter dood werden veroordeeld. De tribunalen overzee spraken in meer dan 220 gevallen de doodstraf uit. Nu, zeventig jaar later, riekt het naar wraaklust. Zat de blinddoek van Vrouwe Justitia die moest oordelen over de vernederingen die Aziaten Europeanen hadden laten ondergaan, misschien toch iets minder strak?
Geen wonder dat – tegen die achtergrond van sluimerend inheems geweld, en anti-Westerse en anti-Chinese sentimenten – , in het vacuüm dat ontstond na de capitulatie, de spanningen over de toekomst van het land zich op violente wijze ontlaadden; allereerst richting de Europeanen die de kampen hadden verlaten, jegens de indo’s aan wier loyaliteit voor de net uitgeroepen Republik Indonesia men twijfelde en de traditionele zondebokken: de Chinezen.
Waarom nam het bersiap-geweld zo’n vlucht? Was de dreigende terugkeer van de belandas het enzym, of was het de collectieve herinnering aan vier eeuwen bezetting, onderdrukking, uitbuiting die deze orgie van geweld veroorzaakte. De bersiap rechtvaardigt niet de pogingen om, desnoods met grof geweld, het Nederlands koloniaal bestuur te herstellen. Maar groepen bewapende jonge mannen organiseren of inzetten in een politiek geladen periode heeft toen, en in de jaren zestig en in de jaren negentig van de vorige eeuw geleid tot massamoord op Chinese Indonesiërs. De les voor onze Indonesische gesprekspartners is dus dat wanneer knokploegen opduiken, het doorgaans slecht afloopt met minderheden en anders denkenden.
Mijn grootouders vertrokken na hun tijd in Pontianac meteen na Nederland. Mijn grootvaders actieve betrokkenheid bij de veroordeling van Japanners met veel vrienden en sympathisanten in nationalistische kring, maakte langer blijven onmogelijk. Met hun gedemobiliseerde zoon vertrokken zij naar Holland. Opa ging werken bij de Marine Inlichtingendienst in Amsterdam, Oom Koen ging Indonesische talen studeren in Leiden.
Mijn grootouders spraken nooit boos of neerbuigend over Japanners of Indonesiërs, die hun levens omver hadden gegooid, ook niet oom Koen. Mijn ouders die twee kinderen verloren in de oorlog, projecteerden hun particuliere verdriet nooit als gevoelens van wrok op alle individuele Duitser. Moffen en Jappen zijn woorden die wij thuis nooit gebruikten; het zou ook gek zijn geweest mijn overgrootmoeder was 100 % Japanse, mijn zusjes zijn met Duitse mannen getrouwd.
De Nederlanders verschenen al heel vroeg in de gordel van smaragd en vertrokken er te laat. De Japanse presentie was kort, hevig en bovenal violent. Wat blijft is hetgeen er altijd was en zal zijn: de Indonesische archipel en de mensen die er thuishoorden. De confrontatie tussen de Japanners en de Nederlanders duurde minder dan vijf jaar. Met het verscheiden van diegenen uit die twee “buiten”-landen die dit alles zelf meemaakten, vervaagt ook de herinnering aan de confrontatie en de directe pijn die zij berokkende. Wat overblijft, is de algemene geschiedenis van een menselijke tragedie waaruit het huidige Indonesië plots werd geboren. Het is voor dat land geen gemakkelijk erfenis. Maar het is zoals altijd met nalatenschappen, je moet de plussen en de minnen ervan aanvaarden. Daarover in het reine te komen, tezamen met de andere passanten uit de geschiedenis van de archipel, dat is de toekomst van onze verzoening.
Ik denk dat mijn generatie, zowel de Nederlanders als de Japanners, min of meer klaar zijn met die kortstondige, ongelukkige gemeenschappelijke geschiedenis op een plek waar wij beiden eigenlijk niets te maken hadden. Laat ons van nu af aan de wettige eigenaren helpen onze erfenis een passende, correcte en leerzame plek te geven in hun geschiedenis.
4. Mijn ontmoeting met troostmeisjes voor verzoening ⎮Eriko Ikeda
Een ontmoeting tussen een Japanse vrouw en slachtoffers van seksuele slavernij en verzoening
Eriko Ikeda (Ere directeur van WAM, Women’s Active Museum, Tokyo)
1 Inleiding
In de 15 jaar sinds het begin van de Japanse invasie in China heeft het Japanse leger comfort stations opgezet in vele koloniën en bezette gebieden en daar een enorm aantal vrouwen geëxploiteerd als seksuele slaven. Pas in de jaren 90 van de vorige eeuw, bijna een halve eeuw na de nederlaag van Japan, dook het probleem op toen enkele slachtoffers naar voren kwamen. Tegenwoordig is deze situatie bijna in zijn geheel bekend.
Maar de Japanse regering onder leiding van premier Abe zou niet alleen de verantwoordelijkheid van Japan in deze zaak ontkennen, maar heeft daarnaast ook geprobeerd de schade te verbergen en de geschiedenis van de exploitatie zelf te ontkennen. Net als in het tijdperk van het keizerlijke Japan probeert deze regering het onderwijs en de massamedia te manipuleren. Zo’n houding is zwaar bekritiseerd door de getroffen landen en de kwestie van ’troostmeisjes’ is onopgelost gebleven en 70 jaar na het einde van de oorlog is ‘verzoening’ nog ver weg.
De oplossing van de “troostmeisjes”- kwestie is alleen mogelijk wanneer de daders en de slachtoffers een gemeenschappelijk begrip van de geschiedenis bereiken en de twee partijen bereid zijn met elkaar een dialoog aan te gaan. Bovendien is de Japanse regering verplicht haar wettelijke verantwoordelijkheid toe te geven, de slachtoffers oprechte excuses aan te bieden en compensaties te betalen voor de veroorzaakte schade, en te trachten deze historische feiten voor eeuwig in de herinnering te bewaren. Wij, Japanse burgers, leven echter onder de politieke leiding die weigert om de kwestie van de ’troostmeisjes”‘ aan te pakken. We moeten ernaar streven om te weten te komen hoe we de verantwoordelijkheid en de schuld van onze laatste oorlog kunnen lenigen en wat we kunnen doen om het probleem op te lossen en tot “verzoening” te komen.
Gedurende 37 jaar, tot ik in 2010 met pensioen ging, was ik betrokken bij de productie van verschillende projecten van de NHK, een Japans equivalent van de BBC. Toen ik de productie van een programma regisseerde over “troostmeisjes”, kwam ik in contact met burgerorganisaties die “troostmeisjes” ondersteunen. De afgelopen 20 jaar ben ik betrokken geweest bij de productie van een documentaire over “troostmeisjes”, steunde juridische zaken namens “troostmeisjes” en was ook betrokken bij de organisatie van de internationale vrouwenrechtbank in 2000. In 2005 werd WAM opgericht om de geest van het Women’s International Court voort te zetten, en ben ik nog steeds betrokken bij de werking ervan.
Mijn vader was in China gestationeerd als soldaat van het Japanse keizerlijke leger en mijn moeder overleefde het bombardement op Tokio op 10 maart 1945. Ik groeide op en hoorde van mijn ouders over hun oorlogservaringen. Als middelbare scholier las ik het dagboek van Anne Frank, en via mediaberichten over de oorlog in Vietnam begon ik na te denken over de kwestie van fascisme en oorlog. Uiteindelijk besloot ik de Japanse massamedia van binnenuit te hervormen en werk bij de NHK te zoeken. Onderzoek naar sociale kwesties met betrekking tot vrouwen, mensenrechten, onderwijs en discriminatie. Ik raakte betrokken bij de productie van programma’s die te maken hadden met het bombardement op Tokio, de atoombommen, schoolkinderen die naar het platteland werden gestuurd, Japanse kinderen die in China waren achtergelaten, de kolonisatie van Mantsjoerije en dergelijke, allemaal met betrekking tot WOII in Zuidoost Azië. Aanvankelijk was ik vooral geïnteresseerd in de schade die de Japanners leden. Maar in de late jaren 80 vroegen sommige mensen van ons publiek ons: “Waarom worden we niet verteld over de schade die slachtoffers in Azië hebben geleden?” Ik heb de kwestie voorgelegd aan en besproken met mijn collega’s. Hoewel we het standpunt van het topmanagement van NHK moesten bestrijden, begonnen we ons bezig te houden met oorlogsmisdaden die gepleegd waren door het Japanse leger.
Sinds 1990 begonnen NHK-oorlogsprogramma’s serieus om te gaan met schade veroorzaakt door het Japanse leger. Sommige van de programma’s werden positief beoordeeld. Niettemin was de kwestie van “troostmeisjes” nog steeds een taboe, en de massamedia bleven er vanaf. En waarom? Ik wil graag met u delen hoe dit probleem mijn levenswerk is geworden, hoe het probleem is aangepakt in Japan, de verzoening van Japan met Aziatische landen en hoe ik het probleem van ‘verzoening’ het hoofd moet bieden.
2. De kwestie van de ’troostmeisjes’ werd geheim gehouden net als het naar buiten komen door de slachtoffers
Tijdens de WOII in Zuidoost Azië oorlog heeft het Japanse leger comfortstations opgezet om verkrachting door soldaten en de verspreiding van geslachtsziekten te voorkomen. De berichtgeving in de media was echter ten strengste verboden en ’troostmeisjes’ werden gezien als prostituees tijdens de oorlog. Veel Japanse vrouwen die in bordelen werkten of waren verkocht vanwege de armoede van hun families, werden ook naar comfortstations in Japan en het buitenland gestuurd. Deze gegevens werden niet alleen verdoezeld, maar met de nederlaag van Japan vreesde de militaire top dat het probleem zou kunnen worden in een naoorlogs militair tribunaal en ze gaf dan ook opdracht om alle relevante documenten te verbranden en vernietigen. Een grote hoeveelheid relevante gegevens raakte voor altijd verloren.
Kort na de capitulatie stuurde de Japanse regering een richtlijn naar alle regionale regeringen om bordelen te laten bouwen voor troepen van de geallieerden in de buurt van hun militaire bases in Japan. De advertentie “Nieuwe vrouwen gezocht” trok ongeveer 70.000 Japanse vrouwen. Dit alles werd in het geheim gedaan. “Troostmeisjes” zijn “noodzakelijk” voor de soldaten. Maar dat beleid bepleit en uitgevoerd door de regering werd niet openbaar gemaakt, een beleid dat zowel tijdens de WOII in Zuidoost Azië als daarna werd gehandhaafd.
In de jaren 1970 werden verkrachtingen en gruweldaden gepleegd door Amerikaanse soldaten tijdens de oorlog in Vietnam en begonnen anti-oorlogsbewegingen zich wereldwijd te verspreiden. Pas toen, voor het eerst na de WOII, werden Japanse oorlogsveteranen met oorlogsmisdaden geconfronteerd die tijdens de WOII in Zuidoost Azië waren gepleegd. Autobiografieën van voormalige Japanse ’troostmeisjes’ en non-fictiewerken werden gepubliceerd, de aanwezigheid van voormalige Koreaanse ’troostmeisjes’ die nog in Okinawa woonden, werd bekend en de kwestie van ’troostmeisjes’ werd ook opgenomen in de vrouwenbevrijdingsbeweging.
Echter, toen in 1991, de Koreaanse mevrouw Kim Haksun naar buiten trad als een voormalig “troostmeisje” begon de kwestie van “troostmeisjes” beschouwd te worden als een belediging van de menselijke waardigheid van vrouwen en een ernstige oorlogsmisdaad. Mevrouw Kim werd gevolgd door een groot aantal slachtoffers in andere Aziatische landen. Ze brachten de zaak voor de Japanse rechtbanken en eisten de officiële verontschuldiging door de Japanse regering en financiële compensatie. Alle tien civiele zaken werden echter door het Suprême Court of Japan afgewezen. In de loop van de juridische processen werden de stemmen van de slachtoffers gehoord en werden een aanzienlijke hoeveelheid documenten onthuld, waaruit de betrokkenheid bleek van het Japanse leger.
De Japanse regering ondernam twee onderzoeken in de kwestie van de “troostmeisjes”, en in 1993 gaf Kono, de toenmalige kabinetschef, de historiciteit van gedwongen seksuele dienstverlening toe en bood verontschuldigingen en spijt. Tijdens de conferentie over de mensenrechten van de VN in 1993 en tijdens de Wereldvrouwenconferentie in 1995 in Beijing was de kwestie van ’troostmeisjes’ een van de aandachtspunten. Het Mensenrechtencomité van de VN gaf advies aan de Japanse regering. Deze ontwikkelingen vonden plaats tegen de achtergrond van de stijgende democratiserings- en vrouwenbevrijdingsbeweging in Azië
Tegen deze achtergrond heeft de Japanse regering haar standpunt bekendgemaakt dat de kwestie van de compensatie al is geregeld in het kader van het vredesverdrag van San Francisco en de daaropvolgende bilaterale overeenkomsten. In 1995 richtte het echter een Asian Women’s Fund op, dat donaties van Japanse burgers verzamelde en een fonds voor lopende uitgaven ter beschikking stelde. Het begon slachtoffers ‘verzoeningsgeld’ te betalen. Maar veel slachtoffers eisten een officiële compensatie van de Japanse regering en weigerden het geld. De regeringen van Zuid-Korea en Taiwan ondernamen stappen tegen dit fonds
In 1993 deed de Nederlandse regering onderzoek naar de kwestie van ’troostmeisjes’. Terwijl het algemene standpunt vergelijkbaar was met dat van de Japanse regering, namelijk dat de kwestie van de compensatie al was geregeld, heeft een niet-gouvernementele organisatie, PICN, onderhandeld met de Japanse regering en ongeveer 3 miljoen yen aanvaard voor medische en welzijnsprojecten.
In Indonesië riepen de Legal Support Association en de Heiho Association niet-gouvernementele instanties op, onderzochten ze slachtoffers van ’troostmeisjes’ en liet ze registreren, maar de Indonesische regering zelf deed geen onderzoek en steunde deze inspanningen niet. Zij was van mening dat de kwestie van de compensatie al met de Japanse regering is geregeld, geen behoefte heeft aan individuele compensatie en niet luistert naar klachten van slachtoffers. Het fonds uit het Asian Women’s Fund is toegevoegd aan het budget voor het bouwen van bejaardentehuizen
Dus werd het Asian Women’s Fund, zonder zijn doelstellingen volledig te hebben bereikt, in 2007 ontbonden. Het heeft geen echte oplossing van het probleem noch verzoening opgeleverd.
3. Terugslag in Japan en het Women’s International War Crimes Tribunal 2000
Toen de kwestie van “troostmeisjes” in het begin van de jaren 1990 opdook en ook wereldwijd de aandacht trok, zag Japan in de tweede helft van de jaren negentig gewelddadige reacties op het probleem. In 1997 voegden alle geschiedenisboeken die op middelbare scholen werden gebruikt een vermelding van “troostmeisjes” toe. Politici, intellectuelen en rechtse organisaties die de historiciteit van ’troostmeisjes’ ontkennen, begonnen uitgevers van leerboeken aan te vallen. Dientengevolge, maakten de in 2012 verschenen handboeken geen melding meer van “troostmeisjes”.
Deze trend komt ook tot uiting in het feit dat de media na 1997 de berichtgeving over de kwestie ’troostmeisjes’ begonnen te verminderen. Na 1997 heeft de NHK dit onderwerp wel genoemd in de dagelijkse berichtgeving, maar heeft geen onderzoeksprogramma gemaakt naar de kwestie ’troostmeisjes’. Zo begon een periode van 15 jaar stilte. Als gevolg van aanvallen en kritiek van rechtse organisaties zouden openbare musea en galerieën zich niet wagen aan tentoonstellingen over de kwestie van “troostmeisjes”. Het werd onmogelijk om bijeenkomsten en tentoonstellingen over de kwestie te organiseren op openbare locaties. Op deze manier werd de kwestie van de ’troostmeisjes’ een taboe op verschillende fora in Japan.
De ene rechtszaak na de andere eiste van de Japanse regering een verontschuldiging en compensatie; deze werden verworpen door Japanse rechtbanken. Er werden inspanningen gedaan om te achterhalen wat Japanse vrouwen konden doen voor de teleurgestelde slachtoffers. In 1998 stelde Yayori MATSUI, een ex-journalist die werkzaam was voor Asahi-shinmbun en actief was voor de vrouwenverlossing, voor om een internationale burgerlijke rechtbank in Tokio bijeen te roepen om de kwestie van seksuele slavernij in het Japanse leger aan te pakken. Het voorstel werd enthousiast ontvangen, zowel bij Japanse vrouwen als bij slachtoffers en hun achterban. Ze begonnen onmiddellijk met het zoeken naar rechters, er werd een hof grondwet opgesteld en in verschillende landen werden teksten voor de aanklachten geschreven.
Het vrouwengerecht kwam in december 2000 bijeen. Er waren dagelijks 64 slachtoffers uit 8 landen en 1300 bezoekers uit 30 landen over de hele wereld aanwezig. De slachtoffers deelden hun gruwelijke ervaringen en er ontstond een luid applaus toen Japanse veteranen vertelden over hun eigen daden van verkrachting en uitbuiting op comfortstations. Volumineuze documentaire bewijzen die werden gepresenteerd door rechters uit verschillende landen en argumenten van specialisten over de verantwoordelijkheid van de keizer en de Japanse regering droegen bij aan de spanning en de nauwkeurigheid van de procedure. Op 12 december, toen het vonnis van ‘schuldig’ werd uitgesproken over de keizer en de Japanse regering tot nationale verantwoordelijkheid werd verklaard, waren de vrouwelijke slachtoffers dolgelukkig en zeiden ze: ‘Gerechtigheid heeft ons niet verlaten’.
Ongeveer 200 reporters van 95 overzeese mediakanalen rapporteerden deze uitkomst als het topnieuws van de dag, maar de reactie van de Japanse media was eerder bescheiden. Bovendien zond de NHK, die al geruime tijd dit vrouwenhof achtervolgde, een vreemd, onlogisch programma uit. De organisatoren van de rechtbank lanceerden een rechtszaak tegen de NHK. In 2005 verklaarde de NHK-staf die betrokken was bij de productie van het programma dat de toenmalige kabinetschef secretaris, Shinzo Abe, zich mengde vanuit een politiek motief. De rechtszaak die volgde duurde zeven jaar. Bij het Districtsgerechtshof in Tokio won de aanklager de zaak, maar bij het Hooggerechtshof verloor hij de zaak en de NHK ontkende de politiek gemotiveerde inmenging van Abe. Dit zeldzame geval van politieke inmenging in een programma en de blootstelling van de media daaraan, werd een ongewoon stukje van de naoorlogse geschiedenis van de uitzendingen in Japan.
Shinzo Abe, een parlementslid dat in 2006 opkwam voor het premierschap, bleef uitgevers van leerboeken aanvallen en fungeerde als administratief secretaris van een groep die zichzelf ‘Vereniging van jonge parlementsleden die bezorgd zijn over de toekomst van Japan en geschiedenisonderwijs’ noemde. Premier Abe beweerde dat er geen bewijs was van ’troostmeisjes’ en gedwongen prostitutie, wat leidde tot kritische resoluties door parlementen in de VS en Europa. Onder het tweede Abe premierschap zette hij dezelfde bewering voort en mengde zich in benoemingen van NHK-personeel. Niet alleen de NHK, maar ook de Japanse media in het algemeen neigden ertoe om mee te gaan met de huidige regering en zelfcensuur toe te passen als het gaat om de kwestie ’troostmeisjes’. Eind 2015 bereikten de regeringen van Japan en Zuid-Korea overeenstemming over de oplossing van dit probleem. De Japanse regering en de media slaakten een zucht van opluchting, denkend dat het probleem voor nu is opgelost. Maar de overlevende Koreaanse slachtoffers en de nationale publieke opinie waren zeer kritisch, en zeiden dat een politiek akkoord waarbij geen rekening is gehouden met slachtoffers geen oplossing is. De publieke opinie over deze kwestie in de twee landen staat lijnrecht tegenover elkaar en verzoening tussen hen is niet in zicht.
4 Activiteiten ter ondersteuning van ’troostmeisjes’ in heel Japan en wat kunnen vrouwen van schuldig Japan doen?
Na 1991, toen mevrouw Kim Haksun in het openbaar trad, leidde de kwestie ’troostmeisjes’ tot een aantal rechtszaken, en in Japan werden ter ondersteuning van deze rechtszaken activiteiten gestart. Omdat mijn vader gestationeerd was in Hangzhou, China, begon ik de juridische strijd van de Chinese aanklagers te steunen, samen met collega’s die tot de groep “Feitenzoekers op Shan Si Sheng” behoorden. Ik ben de schok die mij overkwam tijdens het luisteren naar de persoonlijke verhalen uit 1991 of 1992 verteld door Koreaanse slachtoffers niet vergeten. De beschreven scènes waren zo wreed en gruwelijk. De zaal was stampvol met veel mensen die stonden en zelfs de hal was vol. Je kon veel mensen horen snikken. We waren verbaasd over de moed van die slachtoffers om deze pijnlijke herinneringen te delen. Tegelijkertijd schaamden we ons dat we tot dan onwetend waren geweest over die gruweldaden begaan door onze Japanse soldaten, en we voelden verdriet voor die slachtoffers. Ik begon na te denken over wat we als Japanners konden doen. Hoewel ik op dat moment betrokken was bij projecten over gevallen van hiv-besmet bloedschandaal, zwoer ik om onderzoek te doen, onderzoek te doen naar de kwestie van “troostmeisjes” en zoveel mogelijk Japanners hiervan op de hoogte te stellen. Eind 1996 had ik acht ETV-programma’s voor de NHK geproduceerd, die allemaal te maken hadden met de kwestie ’troostmeisjes’.
Maar na 1997, toen rechtse groeperingen de geschiedenis lesboeken van de middelbare school begonnen aan te vallen, die beschrijvingen van de ’troostmeisjes’-kwestie bevatten, werd mijn herhaalde voorstel om een programma over deze kwestie te maken afgewezen. Dit valt samen met de bovengenoemde periode van 15 jaar stilte over dit onderwerp. Ik begon me zorgen te maken over het vooruitzicht dat deze vrouwen te oud zouden worden om opnames voor de toekomst na te laten. Terwijl ik nog steeds met de NHK werkte, lanceerde ik een privé videoproject en begon ik video opnames te maken. Voor de vrouwenrechtbank in 2002 was ik lid van het directiecomité en liet de procedure wereldwijd via internet uitzenden. Nadat de NHK het programma had laten uitzuiveren als gevolg van de politieke inmenging, produceerde ik onmiddellijk een programma getiteld “De geschiedenis van het verbrijzelen van de stilte” en werd ik een van de aanklagers die de NHK vervolgden.
Na de vroegtijdige dood in 2002 van mevr. Yayori MATSUI, die de Women’s Court had voorgesteld en hard had gewerkt voor haar succes, trad ik in haar voetsporen en richtten we de WAM op voor de “troostmeisjes”, het enige museum in zijn soort in Japan, en opende het zijn deuren voor het publiek in augustus 2005. We gingen tegelijkertijd door om minstens twee keer per jaar de overlevende slachtoffers in China te bezoeken en verstrekten hen wat medische steun. Zij hadden ons gesteund voor hun rechtszaak aan een Japanse rechtbank, en wij hadden hun verhalen gehoord en verzamelden relevante gegevens en data. Ook na het overlijden van het laatste slachtoffer onderhouden we contact met hun kinderen. Na de panelen tentoonstelling bij WAM over Chinese slachtoffers hebben we de tekst in het Chinees laten vertalen en zijn we in 2009 begonnen met een soortgelijke panelen tentoonstelling in Chinese universiteiten en musea. In het Red Army Memorial Museum in Wu Siang en het Anti-Japanese Resistance Movement Museum in Beijing hadden we een dergelijk panelen toonstelling die zes keer werd gehouden. In Taichen in Shan Si Sheng is een permanente tentoonstelling van tien jaar begonnen.
Ik onderhield contact met en ondersteunde Chinese slachtoffers meer dan twintig jaar. Ik durf te denken dat zij en ik met elkaar zijn verzoend. Aanvankelijk dachten onze Chinese slachtoffers dat we waren gestuurd door Japanse gemeenten of bedrijven. Later beseften ze dat we een groep grassroot burger vrijwilligers vertegenwoordigden, en onze wederzijdse warme vriendschap en begrip over de nationale grenzen begon zich te verdiepen. Toen we mevrouw Wan Aifa (83), de hoofdeiseres in een rechtszaak, bezochten in haar ziekenhuisbed, moedigde ze ons aan door te zeggen: “Je moet de Japanse regering onder druk zetten om dit probleem op te lossen,” “Laten we de Japanse regering veranderen” “Blijf alsjeblieft vechten, geef nooit op. Als je het opgeeft, wordt ernaar op je neergekeken”. Aangezien ons was verteld dat haar dood niet ver weg was, worstelden we hard om onze tranen tegen te houden. We hielden haar handen vast en zeiden tegen haar: “We zijn altijd bij je, Miss Wan. We zullen doorgaan tot we winnen. Blijf alsjeblieft kijken. “Negen dagen later stierf ze.
5. Tot slot: wat betekent verzoening voor mij?
Als daders en slachtoffers, de twee naties die zij vertegenwoordigen, hetzelfde doel hebben voor een oplossing van het probleem, met elkaar praten en samen optreden, kunnen zij mogelijk tot wederzijdse verzoening komen. Ik heb het geluk gehad dat ik door mijn betrokkenheid bij het Women’s Court en WAM in contact ben gekomen met slachtoffers van niet alleen China, maar ook van andere landen, en een relatie heb opgebouwd door middel van eerlijke communicatie. Maar dit gaat alleen over een relatie tussen ons en hen, individuele slachtoffers. Zolang de Japanse regering blijft volharden in een negatieve houding ten opzichte van het probleem van “troostmeisjes”, moet de verzoening op nationaal niveau waar de slachtoffers achter staan nog worden bereikt. Het is noodzakelijk dat wij als Japanners ernaar streven de houding van onze regering te veranderen.
In mei 2015 probeerden enkele Japanse groepen die ’troostmeisjes’ steunden, in samenwerking met acht Aziatische niet-gouvernementele organisaties de ‘stem van’ troostmeisjes onder het Japanse leger’ te laten registreren als een UNESCO-werelderfgoed, maar de Japanse regering heeft zich ingespannen om zowel in het openbaar als achter de schermen deze poging te saboteren. Als gevolg hiervan is de registratie nog niet voltooid. Japanse rechtse media zijn volhardend in hun misbruik en aanvallen, en WAM ontving van een van deze groepen al twee keer een brief waarin zij met een bomaanslag werd bedreigd. We zijn vastbesloten om niet bang te zijn door deze “moordenaars van herinneringen”, maar zullen verslagen en herinneringen van “troostmeisjes” door blijven geven aan de volgende generaties en ze in de geschiedenis blijven bewaren.
Ik geloof dat we vooral niet moeten vergeten wat de Vrouwenrechtbank in 2000 heeft bereikt, maar daarnaast onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor het schuldgevoel over de oorlog van Japan en voorkomen dat Japan een natie wordt die opnieuw een oorlog wil beginnen. Dit wordt van ons, de naoorlogse generatie van Japan, verwacht en dit is een weg die zal leiden naar verzoening.
War, Myself, and Reconciliation – Toyomi Asano (Waseda University)
Born in Fukushima, I have come to understand how Fukushima has been intertwined with Japanese national history, related not only to the nuclear power station but to such historical events as wars, dismantling of empire, repatriation and Japanese post-war resettlement. Now, I am proceeding a project of developing a new reconciliation studies, which is supposed to function as a tool to pacificate a conflict between national emotions, which seems to have been formulated along with such national events of wars and higher economic development.
In my preposition, national emotions are inclined to combine international incidents with local and vivid memories, in such a way as how ‘our’ familiar and ancestors in local level worked in such and such international situations. Recently in the process of globalization with human exchange and global media, more and more local memories are inclined to be focused as a source to sustain a national memory, which explains where we are in the world.
In order to formulate the local memory. The method of oral history is now actively adopted by researchers. As I will show you my own ancestor’s story, I came to be connected to Japanese national narratives, which once gave me a power as a researcher and meaning in my own private life.
Thinking of reconciliation, we must proceed to the next step that is to consider how several different national narratives could be connected with each other, which could be regarded as an entrance to the reconciliation between nations. But before going there, it should be jointly understood and shared how each nation itself is being imagined in our own inspiration. I wish that a kind of new reconciling relation between nations could be imagined somehow in the same way each nation itself is being imagined in our mind.
Before going to the story, I want to underscore the difference in the way each nation has been built between East Asia and Europe. In East Asia “National identity” was both rapidly and politically built because we tried to catch up with the Western civilization by forming a powerful and full-fledged nation-state that could be recognized as a sovereign state on an equal basis, while European nation-state building process forwarded in its own natural dynamics for over 3 to 4 hundred years.
However, the artificially-made quick process of Japanese nation building was intertwined not only with wars between the powers which were related with such peripheral regions as Ryukyu, Taiwan and Korea, but with Japanese colonial rules over Asian peoples who lived there. Nation building was intertwined with Empire building, which triggered another Asian’s nationalism of anti-colonial rule in 20th century. For example, comfort women issues are regarded as sex-slave issues for Korean women but Japanese comfort women also did exist, who derived from 19 century Japanese prostitutes in Western settlements in East Asia.
National memory has been incorporated into each nation’s identity which is intertwined with contemporary domestic political system. For example, when looking back on the aftermath of World War II, the German people in Europe have focused on the value of the concept of “democracy” and human rights. This was because Germany as a nation, once allowed the Nazis to take power and build up a one-party dictatorship through a constitutional process with legal suppression of human rights. On the other hand, Japanese public mourning after the second World War has been inclined to focus upon the value of “peace”, because under the pretext of emergency and war, democracy was suppressed, which made Japanese to regard peace more important lesson than democracy. This could be also explained from the fact that most of Japanese people shared an experience of air raids and atomic bombs. Even though Japanese soldiers had committed atrocities in the war, which entailed violation of human rights in occupied areas, such events seems to have very weak influence upon national identity to protect human rights.
It is relatively easy to envisage the wars experienced by “my people,” especially from the perspective of my people being on the victims’ side. In fact, Japanese memory about the wars tends to focus on the value of peace. But it does not necessarily lead to reconciliation between peoples. Our desire for reconciliation could be regarded as a challenge to such a defensive character of national memory, by situating each form of nationalism in the historic context of East Asia, where the concept of a nation itself was artificially introduced by a state in the process of ‘civilization’
Asian national identity had been artificially reinvented by a newly installed modern state in the short time span of a few generations. Paradoxically, that would be a key to detach ourselves first from each of our own national memory as victims and face each other to remember the common past, which could be shared with universal values, though each national memories would not disappear but reconcile together.
In this short presentation, I would like to express my own memories toward my grandparents, as an example of explaining the way nation is imagined in my mind and how people in Asia was quickly embraced to a nation in the process of modernization and wars. Because I was born in a rural area, left behind the higher development of economy of post-war Japan, I was fortunately surrounded by a rich environment full of historical memories.
“Memories of the Russia -Japanese War, heard from my Grandfather”
Modern Japan fought two major wars in the 20th century, the Russo-Japanese War in 1904 and the Asia-Pacific war in 1937, which amalgamated into the Second World War. These two wars were related to each other as the first, bearing the cause of the last one, which was in fact evoked with Japanese prerogative in Manchuria taken in the first Russo-Japanese war. And this process occurred during the same time when nation building of Japan was proceeding, which would be shown in my family history who were involved in these two wars.
My grandfather was born in January 1897. When he was 8 years old in 1905 at the end of the summer vacation of elementary school, he welcomed Japanese soldiers on the railway, being escorted by a teacher to stand along the local train. The soldiers welcomed by my grandfather were from Karafuto along the Tohoku Main railway Line.
This interview was done when I was a graduate student in the department of International Relations Studies in Tokyo University around 1990, when I was beginning to research how Japan’s modern nation building overlapped the road to the colonial empire. My grandfather, already around 95 years old, then touched my heart by connecting me personally to Japanese and international history. The soldiers on the train were imaginable for me because I spent my childhood in the same scenery even though there was a double track railway. While I myself was escorted by teachers on excursions to the same space in 1970’s, my grandfather had been escorted in the beginning of 20th century by a teacher to go to the same train track to wave Japanese flags of the Rising Sun. In the interview with my grandfather I could imagine his childhood days as if it had happened to me at the same time. The soldiers returning from Karafuto on the train reacted to the children on the ground by throwing red and white rice cakes to the children.
“Memories of WWII, heard from my Grandmother”
Next, I would like to introduce my grandmother who was born in 1905, as one of the first generation of rural girls who could read and write. I remember a small trip with my grandmother when I was taken to the nearby city Fukushima when I was still an elementary school boy. Trying to go back to the platform of the station after all shopping finished, I found my grandmother stopping in front of the entrance of the platform, seeing a board of train schedule. She said she was so thankful that she could read the characters written on the signboard showing train schedules. She was viewing them from top to bottom. I myself had learned how to write letters from this grandmother before I entered a kindergarten.
My grandmother affectionately reminisced her lost son “Yukio,” who passed away in 1944 during WW2. My uncle, Yukio, born in 1922, was recruited in 1943 and mobilized for the Leyte Battle in the Philippines. However, in mid-April 1944, on his way to the Philippines, his transport ship “Teiamaru” was sunken by an American submarine and disappeared in the Bassi Strait between Taiwan and the Philippines. My grandmother’s memory seemed to be lingering over the last night when she saw him. Just before the departure of the ship to the south, Yukio was allowed to return home and appeared suddenly at home at 3:00 AM after a long walk perhaps from the big city of Fukushima. During my grandmother’s preparation to cook special rice for him because he must go back to the station before noon, he cut his nails and hair as substitutes for his body in case of his death in the battles, saying he could not be back again.
Memory and reconciliation
These stories were documented as a graduate student, so they can still be presented here as my memory. However, when I was asked to come to speak in the Netherlands, these stories had almost vanished from my consciousness. In retrospect, it is a valuable record for considering how my grandparent’s narratives were internalized in my own childhood when my identity was in the formation process.
It would be possible to say that “the memory” undergoes a reformation process in order for human beings to maintain the balance of the mind and to continue living as survivors. The central memory of my grandmother lays in the last day of the separation from her son. This might also show how a victim’s perspective of the national history is stronger than the perpetrator’s perspective.
On the other hand, the story of the Russo-Japanese War I heard from my grandfather seems to be linked to the introduction of a modern civilizational device, that is railway. My grandfather’s earliest memories seem to be connected to technology and civilization as perceived by Japanese rural children. It is significant that my grandfather always valued the fields beside the railway, and often walked along the railway, which, as a location, may have also overlapped with his own grandfather, in short my great-great grandfather’s memories, who contributed to the railway construction by supporting to gather land for the railway company as a counselor of the village’s township.
Nation seems to be inclined to connect local memories with international context, forming them into a national story. It has made me think again that the modern age is truly made up of individuals who are always even unconsciously searching for meanings of life by nurturing emotional memory as a subject for inspiring each life.
As an extension of these experiences, I came to consider how to understand the function of memory to inspire people, and how to reconcile them meaningfully for the future. Since I myself have become a researcher, I have begun to think about the national memories recorded by each nation and the possibility of reconciliation among people. When I first entered the university, I faced foreign students who were raised hearing family’s memories of colonial days.
Through personal encounters with foreign students from Taiwan and Korea, I was deeply moved by the level of contrast in the nature of colonial memories by these two peoples. For Korean students in general, colonial memories are memories of “the times when it was better not to have existed”. On the other hand, for students from Taiwan, it is a memory of “the very era when the Taiwanese were born as a nation”. It may be possible to say that Chinese students who regard Japan as a rival or as the winner in modernization could be in the middle between Koreans and Taiwanese. Because the colonizer and the colonized all belong to Asia and Japan tried to assimilate them during colonial days, the reconciliation seems the more difficult.
In any case, the emotions of the peoples around Japan cannot be expressed without the existence of Japan itself. That would be similar to Japanese emotions that could not be expressed without the existence of the center of “civilization,” as “Western Europe” and “the Great Powers.” The atrocities involving Dutch civilians during the World War II could be an outburst of the Japanese with complex psychologies toward the West and the Powers.
Emotions seem to be difficult to control. Collective emotions are much more difficult than private one.
The first step is to make emotional local memory stabilized, by connecting it with a global history. Such a global history/narrative would contribute to a constructive dialogue between peoples about emotional subjects.
(2) But the second step is also indispensable, particularly in this global age, which is how to differentiate our own emotions toward others through the prism of three concepts of emotions, such as “empathy” (sympathy), compassion (mercy), and fraternity (French: fraternité, in the UK: fraternity) , as illustrated in the theory of Prof. Ute Frevert. (Emotions in History: Lost and Found)
Being mindful and aware of these two above methods of dialogue, and the realization that these two methods are the minimum required for the process of reconciliation to begin. “Empathy” could be an emotion used in an equal relation. Compassion is an emotion arising out of a sense of superiority, while “fraternity” is directed to members of the same group or nation as a subject of identity.
One difficulty of the realization of reconciliation is that people are not freed from the tendency of these complex feelings directed to a group like a nation or a race rather than an individual as citizen. This inclination is explained in detail in a famous scholar, Benedict Anderson’s “Imagined Community” that a nation can be collectively “imagined” against other nations.
Particularly in wars, human emotions toward other groups are systematically mobilized for conveying wars. The third emotion of “fraternity” toward the same national people would be heightened during wars by a sense of national destiny and superiority that includes the act of discrimination against other people. It can be said that “empathy” and even “compassion” toward other nations would be controlled psychologically by national consciousness itself. Either strong insulation or pity that derives from this period would be internalized even to children and would be transferred to the next generation.
In conclusion to this specific paper, personally, I strongly hope through the new level of historical studies being developed by international co-operation that more young people can find their own national emotions which exist inside ourselves as an object of inter-connected global history and discuss the process of the formation of their upper generation’s emotions, finally results to connect each national emotion in a broader picture of a global history as I have tried in this speech even tentatively. Thank you so much.
Het is eervol om hier voor u, op verzoek van de Stichting Dialoog Nederland-Japan-Indonesië, iets te mogen vertellen over mijn boek en project in Indonesië. Ik dank de stichting dan ook voor deze kans iets bij te dragen aan het belangrijke thema dat vandaag centraal staat.
Mijn onderwerp gaat over een oorlog waarin de compartimentering tussen het wij en het zij was gemaximaliseerd. Dit polaire denken behoorde al generaties lang tot de socialisatie van de kolonie en mondde uit in vijf jaar veel geweld, gevolgd door decennia lang zwijgen. Vanaf de jaren 90 ontstond een situatie in Nederland waarin mensen met verschillende opvattingen tegen elkaar spraken in plaats van met elkaar. Discussies liepen stuk op de definitie van woorden als oorlogsmisdaden en op de onmogelijkheid zichzelf in het beeld van de ander te herkennen. Ook werd geclaimd dat men wist hoe de Indonesiër over de toenmalige oorlog dacht. Enkele serieuze oral history-projecten “kwamen niet verder dan de bureaus van onderzoeksinstituten.
Echter, in het koloniale verleden zijn juist lessen verborgen waarmee we, zelfs in deze wereld, een positieve draai aan de toekomst kunnen geven. Zeker met de kennis van nu zou het mogelijk moeten zijn heel diep in ons eigen verleden te kijken.
Ik heb in Indonesië een ervaring gehad die ik graag met u wil delen. In september 2018 heb ik 10.000 kilometer door het land gereisd, gesproken met zo’n 1200 studenten geschiedenis, een aantal nabestaanden en ooggetuigen van koloniaal geweld, tientallen docenten en enkele geschiedeniscomité ’s. Aan deze ontmoeting zat een vorm van verzoening, al was de reis niet expliciet als een verzoeningsproject ontworpen. De verzoening is ook niet als zodanig uitgesproken, maar was, in elk geval voor mij, voelbaar in andere vorm: acceptatie, interesse, een openheid van Indonesische zijde, en een ontspannen houding mijnerzijds.
Mijn boek, Thuis gelooft niemand mij, is een bewuste confrontatie met een pijnlijk deel uit het leven van mijn vader. Het boek is een weerslag van mijn onderzoek naar zijn vrijwillige deelname aan executies, uitgevoerd door koloniale elitetroepen op het Indonesische eiland Zulawski in 1946. In de koloniale geschiedenis is het militaire geweld op Sulawesi, later aangeduid als de Zuid-Celebes-affaire, een open zenuw. Mijn vader is overleden en daarom ben ik gedwongen om bij ooggetuigen te zoeken naar antwoorden op de vraag waarom hij en zijn kleine groep met de beste bedoelingen afreisde naar Sulawesi om daar al na enkele dagen buiten elk wettelijk kader personen te executeren. Het boek is een persoonlijke zoektocht naar de motieven en indrukken van één soldaat. Deze zoektocht voer ik uit zonder veroordeling of verdediging, en met open vizier naar mijn eigen gevoelens.
De Zuid-Celebes-affaire is een gebeurtenis die relatief vroeg plaatsvindt in de vijf jaren moeizame strijd tussen Nederland en haar voormalige kolonie. Gedurende twaalf weken hebben vanaf december 1946 militaire acties plaatsgevonden op Celebes. Deze acties bestonden uit het standrechtelijk executeren van personen waarvan de schuld niet voldoende was vastgesteld, waaromheen elk wettelijk kader en garantie ontbrak en waarvan de relatie tussen daad en straf volstrekt niet was afgewogen. Er zijn door de kleine elite-eenheid van mijn vader waarschijnlijk 600 personen geëxecuteerd, terwijl daaromheen door secundair geweld van leger en politie een veelvoud sneuvelde. Drie- tot vijfduizend doden zijn er waarschijnlijk gevallen. Nadat Indonesië onafhankelijk werd, in 1950, is er de eerste 20 jaar in Nederland geen maatschappelijk debat over plaatsgevonden, en daarna eigenlijk ook niet. Alle feiten waren wel bekend, maar een debat ontbrak. Hoogleraar literatuurwetenschap Paul Bijl heeft zich tegenover de verwerking van de koloniale geschiedenis opgesteld als arts en het ontbreken van debat en spraak geduid als een neurologisch aandoening van nationale afasie. We wisten wat er gebeurd was, maar we kregen de concepten en belden niet naar het juist spraakcentrum gedirigeerd.
Wat er binnenin die Zuid-Celebesaffaire op individueel niveau was gebeurd, wist niemand. De oud-commando’s waren onvindbaar, en als ze bij toeval werden benaderd gaven ze nauwelijks toegang tot hun werkelijke inner thoughts. Meer dan gewone soldaten waren zij gebonden door hun zelf afgesproken elitecodes. De buitenwacht stelde alleen gesloten vragen, ook nog eens vol aannames, die bijna altijd neerkwamen op schuld en boete.
De mannen van de daad, de daders dus, de ooggetuigen zelf, waren nooit geïnterviewd. Na terugkeer waren ze door de helft van de bevolking uitgemaakt voor held, en door de andere helft voor oorlogsmisdadiger. De meeste oud-commando’s hebben na hun tijd in Indonesië dit deel van hun leven proberen af te sluiten en zich gericht op het stichten van een gezin en het opbouwen van een leven. De discussie was dermate verwrongen en eenzijdig dat zij al spoedig helemaal de behoefte niet meer voelden zich in welk debat dan ook te mengen.
Mijn vader was één van deze 123 mannen en na zijn dood in 1992 heb ik een onderzoek naar zijn motieven en handelen in deze periode uitgevoerd. Niet alleen de psychologie van het individu, maar ook de maatschappij waaruit hij voortkomt en de geweldsomgeving waarin hij functioneert, worden door mij onderzocht. Ik toon de uitwerking van factoren als zelfdwang, groepsdwang, externe aanmoediging en de dynamiek van een geïsoleerde groep met een onbeperkte geweldsmandaat. Het boek combineert vele bronnen, waaronder gesprekken met oud-commando’s, brieven van mijn vader, interviews met ooggetuigen, inlichtingenrapporten als ook nationale- en privé-archieven.
Mijn non-fictieboek gaat over de zelfgekozen –intieme- confrontatie tussen vader en zoon. Het boek toont mij als onderzoekende zoon in het spanningsveld tussen waarheid en liefde. Uiteindelijk kies ik, na een pijnlijke voelbare worsteling, voor beide. Het boek toont mijn uiteindelijke acceptatie van de ongemakkelijkheid: hij was de man van wie ik hield maar ook de man die twintig jaar voor mijn geboorte in een onvoorstelbare wereld had rondgelopen en daar onvoorstelbare daden had gepleegd.
Ontvangst in Nederland
Als je zo’n persoonlijk verhaal schrijft, dan heb je het tot de dag van publicatie nog dicht bij je. Het loslaten ervan is griezelig, want spoedig komt het moment dat iedereen zich er een oordeel over mag aanmatigen. Ik was daar behoorlijk gespannen over. Het boek is in Nederland goed ontvangen en tamelijk veelvuldig besproken. Niet alleen de recensies waren positief met een enkele neutrale bespreking als ‘ondergrens’, ook tijdens de vele live radio-interviews en in de persoonlijke reacties van lezers werd waardering uitgesproken voor de toegankelijkheid van de vertelling. Het gekozen perspectief van vader-en-zoon bleek voor lezers een uitstekende vertelvorm en een goed startpunt voor een gesprek.
Ontvangst in Indonesië
In de zomer van 2018 verscheen de Indonesische vertaling. Een vertaling in Indonesië lag voor de hand: het geweld op Sulawesi en de leider, kapitein Raymond Westerling, nemen in het verhaal over het ontstaan van Indonesië een belangrijke – en ook gevoelige- plaats in. Het was duidelijk dat het boek niet zo maar, platweg, op de Indonesische markt gebracht zou worden. Rond de introductie van het boek startten de Indonesische uitgever en ik een project van een reeks van 14 discussies op universiteiten op Sulawesi, Java en Kalimantan. Het uitgangspunt was sharing history, ofwel het delen van verschillende perspectieven op de geschiedenis om daarmee beter inzicht in die geschiedenis te krijgen.
72 jaar nadat mijn vader als militair voet zette op Indonesische grond, zette ik voet op dezelfde grond. Zijn militaire zakboekje was vervangen door een weblog en een notitieblok. Zijn kogels waren vervangen door woorden, een toetsenbord en fototoestel. Het boek vormde het startpunt van gesprek en uitwisseling.
Mijn vader heeft Indonesiërs doodgeschoten. Hoe open je daarover het gesprek? Mijn uitgangspunten van de presentaties en de gesprekken waren:
Centraal staan: aanvaarding, verbinding, gezamenlijkheid, bespreekbaarheid en zichtbaarheid.
Informatie en duiding zijn belangrijk; gevoelens en emoties evenzeer.
De gezamenlijke geschiedenis is gezamenlijk eigendom. Er is niet één waarheid, er zijn vele perspectieven.
Ik spreek alleen vanuit mezelf en namens mezelf. Ik ga niet voor anderen denken, spreken of concluderen. Mijn beperkte perspectief laat ruimte voor de ander.
Ik benoem openlijk dat ik me er rekenschap van geef dat ik neutraal probeer te zijn maar het waarschijnlijk niet ben.
Ik tracht me kwetsbaar op te stellen en hoop dat de ander dat ook doet.
Ik geef me rekenschap van het effect van de woorden die ik gebruik. Ik vermijd woorden die een polariserend of politiserend effect kunnen.
Ik nodig Indonesiërs impliciet uit hun perspectieven, inzichten en gevoelens te uiten.
Ik trachtte voor mezelf een horizon te schetsen van de reacties en emoties waarmee ik rekening had te houden. Ik had geen idee wat ik kon verwachten. Er waren geen voorbeelden. In welke mate speelt deze geschiedenis nog steeds in Indonesië? In hoeverre kon ik emoties en pijn verwachten? Zou men van mij accepteren dat ik mijn vaders verhaal kwam toelichten? Hoe moest ik mijn eigen bewustzijn op mijn gekleurde visie overbrengen? Zou men mij iets verwijten?
Voorafgaand aan de eerste discussie was ik behoorlijk zenuwachtig, zacht gezegd. Dat zal evenzeer zo geweest zijn aan Indonesische kant: een zoon van een man die vrijwillig Indonesiërs heeft neergeschoten komt hier uitleggen hoe dat gegaan is. Ik schatte het risico aanzienlijk dat iemand in zo’n zaal zou opstaan en zou zeggen: komt u nu de oorlogsmisdaden van uw vader goedpraten door begrip voor zijn daden te kweken? Ik heb me op zo’n voorstelbaar moment proberen voor te bereiden. Zo’n reactie zou onaangenaam geweest zijn, ja ik kan zelfs heel goed uitleggen dat het onterecht zou zijn geweest. En wijzend op mijn goede bedoelingen had ik het allemaal kunnen uitleggen. Maar dat zou niet de goede aanpak geweest zijn. Ik had me erop ingesteld een dergelijke reactie te respecteren, en er veel waarde aan toe te schrijven. Ik had me willen verplaatsen in de emoties en wereld van die persoon.
Echter, een dergelijk moment is helemaal nooit opgetreden. Op geen enkel moment ontwikkelde de uitwisseling zich op een manier waarbij ik me moest verdedigen. De naam van het project luidde South Sulawesi Reconsidered. Met dat woord reconsidered heb ik bewust voorzichtigheid ingebouwd. Ik wilde per sé voorzichtig zijn, want ik wist niet hoe Indonesische studenten, docenten, nabestaanden, ooggetuigen en de pers in het algemeen zouden reageren. Ik wilde hen ook ruimte geven.
Gedurende de tour heerste op alle momenten een open sfeer. Op alle universiteiten werden zeer veel vragen gesteld over zowel feiten, duiding en analyse, maar ook over emoties en pijn. Indonesische kritiek op het Nederlandse optreden werd respectvol en open geuit, zonder dat ik mij ook maar één moment in de verdediging gedrukt voelde. In tegenstelling tot de beeldvorming in Nederland van een vermeend eenzijdig Indonesische narratief bevestigden Indonesiërs veelvuldig dat er aan dit verhaal vele perspectieven zitten. Over mijn vader en zijn optreden werden vele vragen gesteld, die opvallend genoeg vrijwel nooit een negatieve teneur droegen, maar juist blijk gaven van groot inlevingsvermogen.
Verschillende generaties in Indonesië hebben allemaal hun eigen beleving en relatie met de onafhankelijkheidsoorlog. Studenten (17-22 jaar) vertoonden honger naar informatie, maar stelden toch ook regelmatig vragen over emoties. Ook vertelden ze verhalen die een belangrijk perspectief toevoegen aan het inzicht in de toenmalige strijd. Zo was er het verhaal van Arjung, afkomstig uit de regio Pangkep, die vertelde hoe zijn familie zich in een hol onder de grond verstopte om zich te verbergen voor de troepen waartoe mijn vader behoorde. Ten overstaan van 300 studenten imiteert de jonge student de angst en de emoties die zijn opa en oma aan hem hebben overgebracht. Vervolgens prijst hij de uitwisseling en discussie over de oorlog. Aan de vele gele briefjes en aantekeningen die hij in mijn boek heeft gemaakt kan ik zien dat hij zich er vol op heeft vastgebeten. Een andere student verklaart: “Thank you sir for your open minded history. We need this kind of fact based history with multiple perspectives. Good history does not talk about losers or winners, but discusses what humans do to make their dreams come true!” En een docent vult aan: “Your project is about sharing and caring.” Uw project gaat over delen en zorg dragen voor elkaars gevoelens. De zaal geeft de sprekers een daverend applaus.
Naast de discussies met studenten en docenten geschiedenis en sociale wetenschappen sprak ik diepgaand met ooggetuigen, veteranen en lokale geschiedeniscomités ’s. Een van de meest indrukwekkende momenten is het gesprek met nabestaande Pak Adam. In 1947 is Adam negen jaar als hij op het veld bij de kampong Galoeng-Lombok zit. Van de 115 mannen uit de kampong waar ook Adam woont, worden er die ochtend 75 doodgeschoten, deels door executie, deels in de vlucht. Zijn beide ouders worden voor zijn ogen doodgeschoten. Als dat gebeurt, legt Adams tante haar beide handen over zijn ogen. Met zijn tante vlucht hij de bergen in, maar het leger maakt bekend dat iedereen naar de kampong moet terugkomen omdat anders het leger in de bergen naar de mensen zal komen zoeken. Maar er is niets om in terug te keren, want de kampong is door datzelfde leger in brand gestoken. Adam en zijn tante keren toch terug, en verblijven bij familie.
Adam denkt er nog zeer veel aan. Hij is vitaal en vrolijk, leeft alleen en heeft geen kinderen. Hij spreekt geen Bahasa Indonesia, maar Mandarees. Ik vraag hem wat hij van Nederland verwacht. Hij legt uit dat hij het goed vindt dat de geschiedenissen zowel in Nederland als in Indonesië bekend wordt. Hij zit niet te wachten op geld of excuses, wel op iemand die naar zijn verhaal komt luisteren. Hij nodigt mij uit te blijven logeren.
De gehele ontvangst in Indonesië was indrukwekkend en open; de bereidheid tot uitwisseling was voelbaar en zichtbaar. Het uitspreken dat je meer van de ander wilt weten, en dat je zijn geschiedenis maar gebrekkig kent, biedt een enorme ontspanning en maakt de grond vrij voor een open gesprek. Vrijwel overal beoordeelden Indonesiërs de micro-geschiedenis van één herkenbaar mens als bijzonder positief. Ze gaven aan hiermee een dieper begrip van de oorlog te ontwikkelen, in tegenstelling tot de officiële, afstandelijke geschiedschrijving over abstracte helden. Zo kreeg ik in Indonesië inzicht in de Indonesische geschiedenis en de krachten in hun geschiedschrijving.
Ikzelf ga verder met deze manier van geschiedschrijving. In een opvolgend boek wil ik een gesprek arrangeren tussen de zoon van een belangrijk guerrillaleider van Sulawesi en mijzelf, aangevuld met volksverhalen uit de onrustige regio’s. Bovendien zullen Indonesische studenten aanvullende lokale onderzoek uitvoeren. Die guerrillazoon is de bekende historicus Anhar Gonggong. Gonggong is afkomstig van Sulawesi en zijn persoonlijke levensverhaal is sterk met het militaire geweld op Sulawesi in de jaren 1946 –1947 verbonden. Gonggongs visie op de geschiedenis komt sterk overeen met de gedachte van sharing history. Hij heeft verklaard dat hij niet langer boos is op Westerling en op de Nederlanders. Zijn standpunt is dat in een oorlog beide partijen de morele grens overschrijden. Boosheid en eenzijdige narratieven blokkeren de ontwikkeling van diepere inzichten over het verleden.
het verleden als basis voor de toekomst
In de laatste discussie in Indonesië werden door studenten drie vragen gesteld, die ruim anderhalf uur discussie opleveren. Deze vragen belichamen mijns inziens de gehele weg naar gezamenlijk inzicht en naar verzoening.
Waarom is de geschiedenis zo onbegrijpelijk wreed, bloedig en schijnbaar niet consistent met kennis die destijds al beschikbaar was?
Hoe schrijven we postkoloniale geschiedenis?
Wat moeten we doen met onze gevoelens?
Ik denk dat de antwoorden op deze drie vragen de drie niveaus zijn waarop toenmalige conflicterende partijen de gezamenlijke geschiedschrijving moeten aangaan.
Deze vraag gaat over feiten en inzicht in feitelijke omstandigheden. Voor Nederland horen daar onder andere bij: de autistische blindheid voor de zwarte achterkant van goede bedoelingen. Er was informatie over de intense drang naar vrijheid van de Indonesiërs. Maar voor de meeste Nederlandse politici en ambtenaren was het onmogelijk om te denken over een onafhankelijk Indonesië. Het was alsof Nederlanders een neurologische aandoening hadden, waarin het brein niet toestaat bepaalde voorstellingen te maken en te accepteren.
Het antwoord op de tweede vraag zal duidelijk maken dat wij moeten accepteren dat de geschiedenis niet ons eigendom is en dat er vele parallelle waarheden in deze geschiedenis rondgaan. De geschiedenis heeft geen eigenaar. Daarom moeten we de risico’s van ongemakkelijke, tegengestelde verhalen accepteren.
Waarheen met gevoelens? Hierbij is het zoeken naar evenwicht tussen ratio en emoties. Boosheid en feitelijkheid moeten toegankelijk gemaakt worden en dienstbaar zijn aan het vergroten van inzicht.
Mijn project was niet op verzoening gericht, maar heeft wel een soort verzoenend effect gehad, op mij en op de relatie die ik met Indonesiërs heb ontwikkeld. Er is een ontspanning ontstaan, een gezamenlijke ruimte. Ik heb warme handen geschud en werkelijke gesprekken met mensen gehad. Ook heb ik een soort van verzoening met het verleden van mijn vader gevoeld. In gezamenlijkheid hebben Indonesiërs en ik de feiten, de duiding en de emoties in de ogen gezien. De afwezigheid van een veroordeling of een verdediging richting mijn vader maakte dat ik zeer veel respect heb ontwikkeld voor de Indonesiërs en hun ingeboren diplomatie en sensitiviteit.
Sharing history, een soort vorm die eigenlijk neerkomt op een gesprek. Op zijn Hollands gezegd: gewoon gaan zitten en het verhaal van de ander willen horen. Jezelf opzij zetten en onaangename versie van de waarheid willen aanhoren. Kunnen aanhoren. Durven aanhoren. Een houding waar wij Nederlanders toch goed in zouden moeten zijn
9. Toelichting op kunstwerk Wie is de Dalang ? Wie zijn de Dalangs?⎮Arletta Kaper
ART is FOR-GIVING
Rechts van mij ziet u een werk met de titel ‘Who’s the Dalang’.
Zoals u kunt zien, zijn twee landschappen zo ten opzichte van elkaar geplaatst dat de horizons in elkaar overlopen. Dit werk laat het landschap zien dat mijn leven beïnvloedt. Eén verhaal, twéé werelden. Als de luchtstroom met het flinterdunne doek speelt, lijkt het een metafoor voor gedachten en voor het tijdelijke.
Ik heb deze beelden intuïtief zo naast elkaar geplaatst dat ze in elkaar overvloeien. Zo kon ik een prettige, overzichtelijke wereld weergeven. Een wereld in balans: stil en contemplatief.
Keek ik wat langer naar dit werk, drong het tot mij door dat deze ijl weergegeven landschapsfragmenten een geïdealiseerd beeld is en dat in de werkelijkheid meer op gespannen voet staat dan dat ik mij in eerste instantie realiseerde. Onder de lichtheid en kalme rust schuilt een verwarrende tegenstelling. Het heldere landschap verbergt een troebele schimmenwereld. En wat er ontbreekt zijn de wezens die het gebied bewonen.
Zie hier de mise en scène waarbinnen mijn leven zich afspeelt.
Als kind werk ik geplaagd door nachtmerries. Intense angsten maakten zich geregeld van mij meester. Ik was eraan gewend. Bovendien had mijn moeder er ook last van. Het hoorde er gewoon bij.
Aan het begin van mijn levensloop was in mijn beleving de wereld heel en ieder mens gelijk. Dat dat niet per definitie zo was, werd mij voor het eerst duidelijk toen ik op mijn eerste dag van de kleuterschool naast een jongetje met een roze huid en melkwit haar werd geplaatst. Door de manier waarop het jongetje naar mij keek, werd ík voor mijzelf plots zichtbaar. Ik bleek Kleur te hebben. En íe-der-een kon dat zien!
Vanaf die dag werd mijn Anders-zijn een feit. Vanzelfsprekendheid verbleekte. Verwarring werd mijn medereiziger.
Als ik dan weer eens wakker werd uit een zware droom, masseerde mijn moeder mij, zoals ook al die andere keren, in slaap met verhalen over haar leven in Nederlands-Indië. Háár Indië. Als ze over deze wereld vertelde was het alsof ze niet hier, maar nog dáár was. En ze voerde mij naar een schemerig gebied.
Dat dáár was vertrouwdheid. Dat dáár was overvloed. Dat dáar was een zee van tijd. Vrolijk kattenkwaad ook. Al knedend vloeiden we samen. Haar herinneringen werden mijn belevingen.
Ook tijdens de vele familiebijeenkomsten viel mij iets op. Tijdens deze levendige kumpulans in ons te kleine huis zag ik bij veel van hen dat, als ze over Indië spraken, ook in hun lijven een “Toen en Daar” woonde.
Weg was dan de gejaagdheid, de nerveuze, stuurloze bewegingen die hen zo kenmerkten. Weg was dan die strengheid, het cynisme, de bezorgde blikken, de hardheid en geslotenheid die grotendeels het gedrag beheersten in contact met “de buitenwereld”.
Ongeschondenheid werd zichtbaar. In hun manier van praten, in de bewegingen van hun handen, in wat ze creëerden. Of het nu muziek maken of het bereiden van eten betrof, daarin was voor mij voelbaar dat het iets met oorspronkelijkheid te maken had.
Als ze dan onderling over hun ervaringen in Nederlands-Indië spraken voelde ik de warmte op mijn huid, voelde ik de regen als een douche over mij heen stromen, proefde ik een veelheid aan smaken, rook ik de indringende geuren en zag ik de uitbundige vormen van de bomen, planten en vruchten voor mij. Mijn ouders, grootouders, ooms en tantes transformeerden dan in de beweeglijke, krachtige en zachte wezens zoals ik die het liefst om mij heen had.
Uit wat ik waarnam tijdens de vele familiebijeenkomsten concludeerde ik dat er ergens een wereld bestond die vrij, veilig en verfijnd levendig was.
Maar er was meer. Soms stokte plots hun onderlinge gesprek.
Aan hun veranderende gezichtsuitdrukkingen en hun naar binnen gekeerde blikken was dan diep ongemak te zien. Er bleken ook verhalen te bestaan die werden ingeslikt.
Alert als ik was geworden voor alle signalen uit de buitenwereld reageerde ik met mijn hele lijf op lekkages van verhalen die verborgen dienden te blijven. Voor ons. Voor henzelf. Soms voelde ik dan pijn, schaamte of woede.
Zo zag ik dat mijn moeder boog voor personen die in haar ogen aanzien genoten. Een gebaar dat, als het van binnenuit gedaan zou worden, getuigd van intrinsiek en wederzijds respect. Echter, vaak voelde dit buigen als opgelegd. Een vanuit een hiërarchisch besef zich klein maken. Alsof er tijdens zo’n scène een onzichtbaar plafond leek te bestaan waardoor ze zich niet kon oprichten. Mijn moeder verruilde op zo’n moment haar levendigheid voor verstikkende brave onderdanigheid.
En dan mijn vader. Hij deed buitenshuis zijn uiterste best zich zo correct mogelijk uit te drukken. Ook nu, op zich een mooi gegeven zou je zeggen. Je zorgvuldig uitdrukken naar de ander getuigt van betrokkenheid en respect voor taal en de moeite die je doet om contact te maken met een ander. Dat onberispelijk proberen te zijn, het leek alsof zijn geconstrueerde zinnen hem door een souffleur werden gedicteerd.
Mijn vader gaf mij de boodschap dat ik dubbel zo hard moest werken dan Dé Nederlander. En hij kon het weten, vertelde hij mij.
Maar……was ik dan géén Nederlander?
Onbewust nam ik de botsende bewegingen van mijn ouders over: Eén die gebied om je op te richten versus de kracht die gebied om te buigen. Een die je gebied om je naar de achtergrond te bewegen en één die je naar voren duwt.
Binnenshuis was het gedrag van mijn ouders anders. Tussen de beschermende muren kwam onverbloemd de woede door frustratie naar boven. Frustratie veroorzaakt door die van generatie op generatie met de paplepel ingegeven gewoonte, om zich ondergeschikt en onderdanig op te stellen. Overgeërfde geïnternaliseerde zelf-onderdrukking die in mijn beleving aan zelfhaat grensde.
Volgens mijn ouders en daardoor ook een beetje volgens mij, waren de meeste mensen hoe dan ook niet te vertrouwen en “gevaarlijk”.
Ik was omringd met mensen die voor mij als verscheurd voelden. Het zal u niet verbazen dat het thema ‘identiteit’ een rode draad in mijn leven en werk als kunstenaar vormt.
Wat is dat identiteit? Een identiteit is een verhaal. Verhalen geven ons houvast. We hebben die vorm nodig om ons tot de onverklaarbare dingen van het leven te verhouden.
De beslissing van mijn Europese voorvaderen om voet aan boord te zetten op het schip dat naar het voormalig Nederlands-Indië vertrok en daar kinderen verwekten, is bepalend geweest voor míjn verhaal. Het heeft mij een mensenlevenstijd gekost om dat te beseffen. Een boeiend proces ook.
Was eerst die rijzige blanke man met snor naast die te kleine donkere overgrootmoeder daar op die contrastarme foto de boosdoener, de onderdrukker, de vijand, De Nederlander. (En dus mijn Javaanse grootmoeder het slachtoffer.)
Hoe overzichtelijk! Na jaren van zelfonderzoek drong steeds dieper tot mij door dat ook ík dus een Nederlandse kant had. En een eigen boosdoener, onderdrukker, en vijand in mij droeg.
Hoe handig zou het zijn als we, voordat we ons verhaal volop beginnen te leven, op de hoogte gebracht zouden worden van de elementen die bepalend zullen zijn voor het verloop en het genre van het stuk, de verhaallijn, het thema van het script en de rol die wij daarin gaan spelen. Zoals in het wajangspel. Als bekend zou zijn wie de medespelers zijn, waar en wanneer zich iets afspeelt, hoe het verhaal begint en het eindigt. En dat er een Dalang zou zijn, een wijs iemand, die het verhaal vanuit een heldere visie en zuivere intentie stuurt. En daarmee de spelers beweegt om hun rol op een zódanige manier te spelen dat de personages die ze belichamen op hun meest krachtige manier tot uitdrukking komen. Het geheel dienend.
Het zich niet kunnen herkennen in een ander, in een collectieve geschiedenis en de gewoonten van een cultuur zijn cruciaal voor het vormen van een identiteit
De onwetendheid (die nog bestaat) over het koloniale verleden van Nederland en de tot nog op vandaag incomplete weergave van deze geschiedenis ontnam en ontneemt betrokkenen de mogelijkheid om een vol-waardige persoonlijkheid te vormen waardoor men zich wendbaar, weerbaar en stevig in de wereld kan bewegen.
Wie zijn de Dalangs van deze tijd? Vanuit welke visie en intentie sturen ze het grote verhaal aan?
En…. hoe kunnen we onze éigen innerlijke Dalang de regierol geven
als het gaat om het verhaal een toekomst gerichte wending te geven?
Mijn kinderverlangen naar heelheid en harmonie heb ik behouden. Ik weet nog steeds dát deel in mijzelf terug te vinden, waar ruimte en bereidheid is om mij af te vragen wat bedoelingen zouden kunnen zijn van wat er zich zichtbaar en verhuld voor mijn neus afspeelt.
Het maken van ‘Who’s the Dalang heeft mij geholpen om door ‘denk’beelden heen te vallen.
Mijn moeder heeft mij leren kijken vanuit het hart, mijn vader heeft mij leren kijken vanuit feitelijkheid. Door beide kwaliteiten van zien met elkaar in evenwicht te brengen probeer ik richting te geven aan mijn leven.
We zijn aan het einde van een dag gekomen met een vol programma met stimulerende en inspirerende boodschappen en face-to-face uitwisselingen. Aan mij de eer om een paar woorden te zeggen en mijn impressies van de dag met u te delen. Door mijn hardhorendheid kon ik minder actief deelnemen aan de groepsdiscussies en noodgedwongen concentreer ik mij op de vier presentaties van de ochtend. Vraag me alstublieft niet hoe ik de speeches kon volgen.
Geboren in 1938, ben ik vandaag waarschijnlijk een van de oudste, zo-niet oudste deelnemer. De sprekers hintten dat zij na de capitulatie van Japan en de daarop volgende terugtrekking van de Nederlanders uit de voormalige kolonie, geboren waren. Zoals Dr. de Heer al opmerkte, is de generatie die zelf de oorlogen in de Pacific mee maakte, zoals in de Indonesische archipel en de oorlog daarna, rap aan het verdwijnen in de drie betrokken landen.
Deze verdwijnende generatie omvat zowel slachtoffers, die leden onder enorme niet te rechtvaardigen pijn en hun opzettelijk aangedane verlies, als daders. Dit stelt ons voor een moeilijke uitdaging: is het nog steeds mogelijk en betekenisvol om ons met verzoening bezig te houden? Alle vier de sprekers spraken op basis van wat zij gehoord hebben van hun ouders en grootouders, ooms en tantes of door ontmoetingen met overlevende slachtoffers zoals het geval is bij Ms. Ikeda, of van informatie uit archieven en uit andere bronnen.
De titel van Dr. de Heer’s voordracht luidt: “kan hetgeen ons eens scheidde ons ook verbinden?” Ja, dat zou het naar mijn idee inderdaad moeten. We zijn allemaal morele wezens, ongeacht welk geloof we aanhangen, en zelfs als we niet geloven. Verantwoordingsplicht is van vitaal belang voor ieder van ons. Ik kan volledig instemmen met wat Richard von Weizsäcker in zijn beroemde speech “veertig jaren in de woestijn” zei in zijn toespraak in de Bundestag als president van West Duitsland op de 40ste herdenking van de nederlaag van Nazi Duitsland: “op 8 mei 1945 was de meerderheid van de hedendaagse Duitsers of nog niet geboren, of baby en kleuter. Het is niet juist om hen persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor wat de nazi’s in de oorlog deden. Maar jong of oud, schuldig of onschuldig, wij, allen Duitsers, zijn verantwoordelijk hoe wij onze nationale geschiedenis en haar erfenis onder ogen zien en welke nieuwe toekomst we construeren tegen deze achtergrond”. Wijlen von Weizsäcker zei dit vanuit het perspectief van de daders. Het grote inzicht inherent aan deze uitspraak, is naar mijn mening evenzeer van toepassing op de slachtoffers. Zowel slachtoffers als daders moeten van hun geschiedenis leren, niet juist de geschiedenis kennen, maar er lessen uit trekken.
Zo’n leerproces kan op persoonlijk vlak zijn, maar ook collectief. De beste aanpak is dat daders en slachtoffers elkaar zien, niet via Facebook, en samen van de gedeelde, pijnlijke geschiedenis leren. Als je de pijnlijke geschiedenis niet achter je laat, kun je niet toewerken naar een duurzame, wezenlijk harmonieuze, vriendelijke en vredige relatie.
Dat is wat Ms. Ikeda gedaan heeft door de Chinese zee over te steken om het oude voormalige troostmeisje te ontmoeten in de herfst van haar leven en de heer Hidskes door zijn ontmoeting met de Indonesier wiens ouders voor zijn ogen werden afgeslacht door Nederlandse milities, en z’n ontmoetingen met Indonesische wetenschappers en geschiedenis studenten. Heb ik het juist dat het Indonesische politieke leiderschap onderricht en onderzoek naar de Nederlandse koloniale geschiedenis en de Japanse bezetting niet bepaald stimuleert?
Nederland deed een belangrijke stap voorwaarts in september 2011, toen het gerechtshof in Den Haag de eis voor compensatie voor de slachtpartij op 431 mannen door het Koninklijk Nederlands Indische leger tijdens de eufemistisch genoemde “politionele acties” in Rawagede in 1947 inwilligde.
Ik weet niet of de Indonesische regering ook maar iets gedaan heeft aan het excessieve militaire geweld tijdens de bersiap periode.
Ik leerde pas in 1971 van het bestaan van de beruchte Thai-Birma spoorweg toen ik in Engeland in Manchester aankwam waar ik aan de universiteit doceerde. In 1991, toen ik hier aankwam uit Australië, wist ik niet van het bestaan van Nederlandse troostmeisjes. Tijdens ons bezoek aan Indonesië in 2004, ontmoette ik een lokale leraar die me vertelde over zijn vader die als heiho was gerecruteerd door de Japanners, samen met meer dan 60,000 landgenoten en dat een deel van hun salaris is nog steeds niet is betaald.
Ms. Ikeda was zeer actief betrokken bij de organisatie en administratie van het Women’s International War Crimes Tribunaal dat in 2000 in Tokyo plaats vond. Het tribunaal verklarde Keizer Hirohito schuldig. Naar mijn weten was er geen reactie op deze veroordeling, ook niet van Hirohito’s opvolger. Naar mijn persoonlijke mening zou de keizer een rolmodel van verantwoord leiderschap moeten zijn. Zijn persoonlijke, oprechte verontschuldigingen zouden het meest effectieve middel, weliswaar zwaar, zijn om het standpunt van onze regering te veranderen en dat van de meerderheid van de Japanse bevolking.
Ms. Ikeda heeft er hard over nagedacht wat zij als naoorlogse Japanse vrouw kon en moest doen in de kwestie van de troostmeisjes. Het leek haar het beste om in contact te komen met overlevende slachtoffers en familieleden en deze pijnlijke geschiedenis vast te leggen voor toekomstige generaties, niet alleen in Japan, maar ook in landen waar burgers ten prooi vielen aan deze praktijken.
Professor Asano probeert een theoretisch kader te construeren waarbinnen verzoening kan plaats vinden. Hij bekende dat de ontwikkeling van zijn gedachten rondom deze zaak gestimuleerd werd door zijn ontmoetingen in zijn studententijd met Taiwanese en Koreaanse mede studenten. Toen ik naar hem luisterde was het mij niet duidelijk of hij deze buitenlandse studenten uit Japan’s voormalige kolonies bezag vanuit het gezichtspunt van een nakomeling van een natie die voor 1945 deze gekoloniseerde mensen illegaal en ontoelaatbaar onrecht en geweld had aangedaan.
We realiseren ons, nietwaar?, dat onze stichting nog niet overbodig is. Onze verzoening is nog steeds een belangrijke, actuele zaak. Met een van zijn opmerkingen komt Dr. de Heer een beetje te optimistisch over naar mijn idee: “mijn generatie, zowel in Holland als in Japan, is nu wel klaar met de korte en ongelukkige geschiedenis in een land waarmee geen van ons iets te maken had”. Als de spreker gelijk heeft, zouden we de actieve leden van de Japanse Ereschulden Stichting adviseren om hun maandelijkse demonstraties op de tweede dinsdag van de maand voor de Japanse ambassade in Den Haag te staken.
Namens alle aanwezigen wil ik zeer veel dank uitspreken voor de waardevolle bijdrage van de vier sprekers, de kunstenaar en het bestuur van de stichting onder energiek leiderschap van Mrs Tangena voor hun enthousiaste inspanningen voor de 21ste conferentie. Ik wens u allen een veilige reis naar huis. Tot ziens, au revoir, auf Wiedersehen, selamat tingal, mata ne.
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat wij u de beste ervaring op onze website geven. Als u doorgaat met gebruik van deze site gaan wij ervan uit dat u het ermee eens bent.OkNoPrivacy beleid