“Geen Thema Genoemd”

26 november 2005, Oegstgeest

inhoud

  1. Gedenken leidt tot bevrijding, vergeten tot ballingschap (video)
  2. De wonderebare gang en betekenis van het dagboek van mijn vader (video)
  3. Een reis door het verleden naar de toekomst (video)
  4. De Weg van een Bonsai Kind
  5. Ter afsluiting

1. Gedenken leidt tot bevrijding, vergeten tot ballingschap (video) ⎮ H. van Raalte – Geel

Dit jaar is het 60 jaar geleden dat een eind kwam aan de Tweede Wereldoorlog in Europa en in Azie¨. Vele landen hebben hierbij stilgestaan, de geallieerde landen, alsook Duitsland en Japan. We hebben aan onze dierbare gestorvenen teruggedacht en stil gestaan bij vrede en vrijheid. In vrede en vrijheid te leven is geen vanzelfsprekendheid, nog altijd is er terreur en oorlog, zeker in deze tijd.

Ik ben geboeid geraakt in mijn en – mogelijk ook – uw geschiedenis; dat begon bij een cursus creatief schrijven. Ik koos als onderwerp de Nederlandse vlag. Ik ben me gaan realiseren dat die vlag, ons nationale symbool, een geweldige indruk op mij heeft gemaakt toen ik vijf jaar oud was en op mijn blote voeten in het zand met een vlaggetje stond te zwaaien. We vierden de capitulatie van Japan. Uitbundig werd door de vrouwen en jonge meisjes het Wilhelmus, ons volkslied, gezongen. Dat was op 31 augustus 1945, de verjaardag van de koningin der Nederlanden. Het was de eerste blijde uiting dat de oorlog voorbij was en wij uit de kampen bevrijd zouden worden. Dit was een eerste herinnering die ik op schrift stelde en mijn moeder vroeg: “Weet je dat dan nog allemaal?”

Ik schreef ook over de oorlogsjaren. Ik herinnerde me dat ik ’s ochtends samen met mijn moeder gedwongen werd langs een bamboekooi te lopen om naar mishandelde vrouwen te kijken. Ze waren door de Japanse bewakers toegetakeld omdat ze extra voedsel probeerden te smokkelen omdat ze zo’n honger hadden. Hun straf was een harde les voor ons.

Dit schrijven en praten met mijn moeder resulteerde in het boek Mogen wij altijd in dit kamp blijven?. Het boek en ik zijn in Japan terecht gekomen, ik ben met de groep van de Stichting Ex Krijgsgevangenen Nabestaanden Japan meegegaan, o.a. naar Mizumaki, Nagasaki en Hiroshima. Van die reis heb ik een film gemaakt die u zo dadelijk zult zien. En mijn boek wordt door Yukari Tangena in het Japans vertaald. Ze is er bijna klaar mee.

Prof. Muraoka vroeg of voordat we de film zouden bekijken ik er nog met een paar woorden over kon spreken. Ik dacht direct aan de oude Joodse gedachte: ‘Herdenken leidt tot bevrijding, vergeten tot ballingschap!’

Vorig jaar augustus heeft de commissie ‘Vorming en Toerusting’ van de Duinzichtkerk in Den Haag me gevraagd mee te werken aan de Herdenkingsbijeenkomst in die kerk. Om over het leven te vertellen van mijn familie: Mijn vader, moeder en hun drie kinderen onder de vijf jaar die drie jaar achter prikkeldraad moesten leven. Dit was niet alleen onze geschiedenis, maar het lot van duizenden andere families die in Ned. Indië¨ woonden. Professor Muraoka heeft gevraagd of hij met zijn vrouw bij die herdenkingsavond aanwezig mocht zijn. Die avond was voor ons, Nederlanders en voor de familie Muraoka, een buitengewoon rijke ervaring. Dat wij dit als “vroegere opponenten” konden beleven. Het werd een gezamenlijke herdenking die op de toekomst is gericht.

Op die avond heb ik ook deze film vertoond. Op uitnodiging van de Japanse Regering is een groep van 24 mensen naar Japan gegaan. De meeste van ons hebben ruim 3 jaar de Japanse bezetting aan de lijve ondervonden. Er waren bijvoorbeeld twee krijgsgevangenen bij die aan de spoorweg in Birma hebben gewerkt; alsook een groot aantal mensen van mijn leeftijd. Het besluit om mee te gaan, terug naar Azie¨, naar Japan nog wel, was voor elk van deze 24 mensen best een moeilijke beslissing. Het: ja ik ga mee, was al een persoonlijke overwinning. Toen ik in Japan was, bijvoorbeeld, droomde ik dat ik in een kwartier tijd onze laatste eigendommen moest pakken omdat we weer op transport werden gesteld en ik niets mocht vergeten. Als we iets vergaten, waren we het kwijt. Met deze minimale bezittingen konden we misschien het leven behouden . Mijn moeder heeft regelmatig deze angstdroom gehad.

Mijn film begint bij het Indisch monument in Den Haag, waar zo treffend de machteloosheid, de onderdrukking en de pijn zijn verbeeld, van daar uit gaat onze reis naar Japan. U ziet ons daar in Mizumaki, Nagasaki en Hiroshima

In Mizumaki woonden wij de herdenkingsceremonie bij het Kruismonument bij − samen met Japanners. Op dit monument staan de namen gegraveerd van 871 Nederlandse krijgsgevangenen die de oorlog in Japan niet overleefden. Niet alle Nederlanders uit Indie¨ wisten dat voor onze slachtoffers het Kruismonument in Mizumaki is opgericht en dat de gemeente Mizumaki het monument met zorg en aandacht onderhoudt. Het was een bijzonderheid dit in Japan met Japanners te mogen meemaken en ook te zien dat de Japanse jeugd bij de ceremonie betrokken werd. Zouden deze kinderen inzicht krijgen in de rol van Japan? Of blijft Japan haar eigen geschiedenis verbergen?

In Nagasaki hebben we op het Hypocenter Area, de plek waar de atoombom neerkwam, de gedenkplaats bezocht. Stilte en respect hebben we betracht voor de onschuldig gestorven burgers van Nagasaki. We legden een krans neer en brachten een papieren kraanvogel, Japans symbool voor vrede, mee die we bij het monument legden. Zo deden we dat ook in Hiroshima.

Onze groep die in Japan was heeft een tweetal scholen bezocht. Het was voor ons emotioneel toen we op de lagere school ieder aan de hand van een Japans kind de gymnastiekzaal binnen gingen waar zij voor ons vrolijke liedjes zongen. Zestig jaar geleden waren we net zo oud als deze kinderen. Wij leefden toen in gevangenschap en kwamen om van de honger, zij leven nu gelukkig in vrijheid.

We vertrokken ‘s-middags naar een middelbare school en het schoolorkest speelde het Nederlandse volkslied. Het was een aangrijpend moment dat ons Wilhelmus door de Japanse jeugd werd gespeeld. Diezelfde schoolkinderen waren ook aanwezig bij de ceremonie in Mizumaki om met ons het moment van herdenken en bezinning te delen. Zo worden zij er op geattendeerd om open te staan voor menselijk leed uit een ander land en kunnen zij geïnspireerd worden om aan een toekomst te werken met als fundament respect, eerbied en mildheid voor elkaar.

Mogelijk heeft u op 6 augustus de Hiroshima-herdenking op de televisie gezien. Ik heb gekeken en ik was geërgerd dat Japan het gebruik van kernwapens nu gelijk stelt aan de Nazi-Duitsland verschrikkingen, waar in Europa 6 miljoen Joodse slachtoffers in vernietigingskampen omkwamen. Japan wil ambassadeur van de wereldvrede worden, maar vergeet consequent dat zij de Tweede Wereldoorlog in Azië¨ heeft ontketend. U ziet het aan de houding van premier Koizumi die de Japanse agressie overslaat en vorige maand voor de vijfde keer een officieel bezoek bracht aan de Yasukuni War Shrine, om de 2,5 miljoen Japanse gesneuvelde militairen te eren, waaronder 14 ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers. Dit gebeurt als het universele ‘gedenken’ wordt ontkend, men niets uit het verleden leert en de ander, i.c.Amerika, de schuld geeft, zoals ik dat zelf in Hiroshima heb gehoord. Wij slachtoffers uit de Japanse kampen vinden het afschuwelijk dat door de atoombommen in Japan meer dan honderddertig duizend burgers werden gedood. Maar als de strijd langer had geduurd waren er nog veel meer mensenlevens aan die wrede oorlog opgeofferd.

Aan de Japanse jeugd wordt het gevoel van ‘Wij slachtoffers van de atoombom’ bijgebracht, maar door dit systematisch VERGETEN dreigt deze generatie in ballingschap te komen. Omdat ze onwetend over hun verleden zijn, kunnen zij zich niet op hun toekomst richten met de volwassenheid die bij een moderne natie past.
Het is een vooruitgang dat wij hier in Oegstgeest met ons allen over dit verleden kunnen spreken.

2. De wonderebare gang en betekenis van het dagboek van mijn vader (video) ⎮ E.W. Lindeijer

Na de slag op de Java-zee (februari ’42 ) volgde het laatste treffen tussen Nederland en Japan, de slag om Bandoeng, ook wel de slag om Kalidjatti genoemd. Japan won beide slagen overtuigend; Nederlands Oost-Indie¨ capituleerde 8 maart ’42 en werd door Japan bezet; het Koningklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) verdween in krijgsgevangenschap.

Mijn vader, die de slag om Bandoeng als Rode Kruis soldaat had meegemaakt, kwam als krijgsgevangene in Bandoeng in het 15e Batt., Tjikudapateuh-kamp, terecht. Vlakbij Tjihapit, waar wij—zijn vrouw en kinderen—in december 1942, werden geïnterneerd! Hijzelf was toen (-dec ’42 ) reeds meer dan twee maanden op transport gesteld naar de ijzermijnen van Ohashi en de hoogovens te Kamaishi aan de NO-kust van Japan, ca 750 km ten noorden van Tokyo.

Hoewel streng verboden, in mei 1942 begint hij zijn dagboek te schrijven in Tjikudapateuh in de vorm van brieven aan zijn vrouw en kinderen. In het engels een EPISTOLARY DIARY genoemd. Het geeft hem de nodige mentale veerkracht. De brieven zelf heeft hij nooit kunnen versturen. Dus verzamelde en verstopte hij de brieven om ze later met zijn gezin te kunnen delen voor gezamelijke contemplatie en bezinning; die oorlogstijd blijvend te herinneren en niet te vergeten ten bate van een betere toekomst.

Pas in 1995 ging ik met mijn vrouw, het complete origenele dagboek en een kloppend hart naar Japan, waar we een stomverbaasde en zeer geïnteresseerde Japanse gemeenschap aantroffen die `alles wilde weten en zien. Op persoonlijk verzoek van de burgemeester werd het volledige dagboek gecopieerd om het te laten vertalen. Later bleek daar echter geen budget voor te zijn. De vertaling is ten slotte in Nederland vrijwillig gerealiseerd door een team van Japanse linguisten o.l.v. Prof. Muraoka, die ook de eindredactie had. Het boek kon zodoende reeds in juli 2000 worden gepresenteerd. De uitgeveer is Misuzu -shobo Ltd. in Tokio.

Kranten schreven over ons bezoek en het dagboek met haar vele foto’s uit de oorlogstijd, zodat reacties niet lang op zich lieten wachten.

Een onverwachte vriendschap ontwikkelde zich tussen ons en er zouden dan ook nog vele bezoeken van ons aan Kamaishi, haar stadhuis, haar museum en Etnografisch Vereniging, de Board of Education en vele scholen, volgen. Wij zullen nu laten zien hoe op de Japanse TV het dagboek wordt aangekondigd als dagboek uit de oorlog inclusief een film van ons bezoek aan enkele scholen in 2000 en 2001.

3. Een reis door het verleden naar de toekomst (video) ⎮ Adrie Lindeijer – van der Baan

Na het bezoek van ons aan de verschillende scholen kregen we hartverwarmende reacties van de leerlingen. De onderwijzer van de Kamaishi High School 2 stuurde ons de reacties van de leerlingen, zoals :“Toen ik uw verhaal hoorde, dacht ik dat ik dat verder moest vertellen. Als ik later kinderen krijg, zal ik ze uw ideeën doorgeven. Ik wist niet dat Japan buitenlanders had gevangen gehouden. Ik denk dat Japanners om vergeving moeten vragen voor wat zij deden in de oorlog.”

Wij laten u straks de opnamen zien van een theaterstuk {musical} geschreven en uitgevoerd door leerlingen van de Junior High School in Kamaishi, Japan op 24 oktober 2004,

Hoe is dit project tot stand gekomen en met welk doel?

Elk jaar worden de bombardementen van juli en augustus 1945 op Kamaishi herdacht.

Dit jaar wilde de school een manifestatie geven met als thema: “Kijkend naar onze geboortestad, wat kunnen wij leren van onze geschiedenis? Herinneringen aan de oorlog en een scenario voor de vrede.”

Daartoe werden interviews gehouden. 12 groepen leerlingen, van 4 à 5 leerlingen per groep, interviewden overlevenden van de bombardementen en ouderen die de oorlog in China of de Pacific hadden meegemaakt. Maar ze lazen ook over het leven van de krijgsgevangenen in het dagboek van dr. E.W. Lindeijer,dat in 2000 in Japan is uitgegeven. De krijgsgevangenen werkten bij de ijzermijnen in Ohashi, en bij de hoogovens in Kamaishi. De hoogovens waren het doelwit van de bombardementen. In de krijgsgevangenkampen waren Chinezen, Australiërs, Amerikanen en Nederlanders uit Nederlands Indie¨. De studenten lazen over de onmenselijke transporten overzee, over de wreedheid van de oorlog, die gezinnen uit elkaar rukt. De meeste leerlingen hadden wel gehoord van slachtoffers in hun eigen stad, maar wisten niet wat Japans rol in de oorlog was geweest. De manifestatie werd georganiseerd met weinig hulp van de leraren. Aan de musical namen ook de overlevenden en andere burgers van Kamaishi deel. Westerse muziek was verboden in oorlogstijd, maar werd stiekem gezongen “de Lorelei.”

De manifestatie heeft een diepe indruk achtergelaten bij de studenten en hun familie, wat blijkt uit de reacties die wij later ontvingen. Ik citeer hier uit enkele brieven:

Ik had gelezen over de schade en de pijn die Japan had geleden tijdens de oorlog, maar niets over wat Japan in andere landen had veroorzaakt. Ik schaamde me diep! Wat oorlog betekent op het menselijk vlak las ik in het dagboek van E.W. Lindeijer. Uit de laatste brief van zijn vrouw blijkt geen haat tegen Japan, hoewel zij daar reden toe heeft, maar zorg om haar man en kinderen, die zij achter moet laten.De oudste zoon bezocht Japan meerdere malen en kwam op onze school, waar hij vertelde dat hij lang haat had gekoesterd, maar nu om vergeving daarvoor vroeg. Deze houding overstijgt grenzen tussen mensen en volken, zodat meer begrip ontstaat, wat tot vrede en veiligheid kan leiden.

4. De Weg van een Bonsai Kind ⎮ K. Behrens

Voorwoord

Ik heb dit werkstuk “ De weg van een bonsai kind ” genoemd. Een bonsai boom is een boom die in Japan werd ontwikkeld als potplant. Door speciale snoeitechnieken worden zijn wortels klein gehouden.

Hij staat gevangen in een kleine pot en zal nooit contact krijgen met de volle grond waarin normale boomwortels zich aarden en vertakken om de boom een stevige basis voor zijn groei naar boven, naar het licht te geven.

Kinderen die een deel van hun jeugd gevangen hebben gezeten, omringd zijn geweest door omheiningen en prikkeldraad, opgesloten in een overvolle kooi, hongerig en bedreigd, hebben geen vruchtbare aarde gevonden voor de uitgroei van hun wortels. Die wortels bleven verminkt opgesloten in een bakje. Het lilliputterboompje kreeg geen plek in het bos tussen de andere grote bomen die van de aarde, de zon, de wind en de regen hebben kunnen genieten. Hij blijft opgesloten en leidt een eenzaam bestaan.

Hij wordt bekeken als iets aparts. Door contact op te nemen met de grote boom, waaruit hij “gekloond” werd, kan hij hand in hand de groei naar het licht als een volwaardige schepping volbrengen.

Verwerking van oorlogstrauma’s

Omdat dit mijn verhaal is en ook mijn persoonlijke ervaring, is dit hoofdstuk in de ‘ik’ vorm geschreven.

Zoals uit het korte overzicht uit mijn leven blijkt, heb ik als kind, van mijn vijfde tot mijn achtste jaar, opgesloten en gevangen gezeten in concentratiekampen onder Japans bewind in het voormalig Nederlands − Indie¨ van 1942 tot en met 1945.

In deze periode zijn gevoelens van:
Terreur
Radeloosheid
Eenzaamheid
Verlaten zijn
Wantrouwen
Onuitsprekelijk verdriet
Opgekropte woede
Dreiging
Doodsangst
Autoriteit− en geweldangst
Liefdeloosheid
Onverantwoordelijke volwassenen
Onderdrukte vrijheidsdrang
Goddeloosheid
En geknechte rebellie, bestanddeel geworden van mijn kinderzielenleven en bestaan.

Al deze onuitgesproken emoties heb ik niet kunnen verwerken en dus werden ze “veilig ”opgeslagen in de hermetisch afgesloten kluis van mijn onderbewustzijn. Na vijftig jaar van een roerig leven kwamen er scheuren in de wanden en de overvolle kluis barstte uit zijn voegen.

Ik werd dus na een halve eeuw wederom geconfronteerd met de duistere angsten, nachtmerries en terreurgevoel van het kleine meisje dat ik op achtjarige leeftijd heel alleen aan de poort van het kamp had achtergelaten.

Met dat kleine meisje had ik duidelijk elk contact verbroken omdat het ook geen leuk, speels zonnig en onbevangen klein meisje was. In tegenstelling tot dit beeld herinnerde ik mij een tobberig, sluw, berekenend en uiterlijk onaantrekkelijk kind. Er was geen reden voor mij om om zo’n kind te rouwen.

Na mijn totale instorting, belandde ik in het Sinai¨-Centrum in Amersfoort. Dit centrum is net als het centrum ’40 − ’45 in Oegstgeest gespecialiseerd in de behandeling van mensen met een oorlogstrauma. Ik werd opgenomen in een groep van acht mensen, de z.g. “Childsurvivors-groep” uit voormalige Jappenkampen in Nederlands- Indie¨, die een dagbehandeling kregen voorgeschreven.

De psychotherapie, die ik onderging, was opgesplitst in drie delen:
Werken met schilderen, boetseren, collages maken aan de hand van zowel opgelegde als vrij gekozen onderwerpen en schrijven;
Werken met toneel en drama;
Werken met psychotherapie, d.w.z. praten in groepsverband, uitten van opgedane gevoelens die zowel thuis als tijdens de therapie de overhand kregen.
Bij de eerste twee onderdelen kwamen stukken van het onderbewustzijn in tekening of lichaamsuiting naar boven die besproken werden. Het lichamelijke voelen, verwerken en dus integreren bleef veelal achterwege.

Vaak als ik het Sinai¨-Centrum in de late namiddag verliet, was ik in een stemming van uiterste paniek. Mijn gemoed was boordevol, ik kon er geen weg mee en had slechts e´e´n behoefte namelijk me te laten koesteren door een begrijpend en liefdevol medemens. In deze periode zocht ik geregeld soelaas bij mijn jongste zoon, die me zonder iets te vragen altijd liefdevol opving.

Na anderhalf jaar therapie begon ik te beseffen, dat ik met het geboden pakket niet verder kwam en zelfs het risico liep in uitzichtloze behandeling te blijven hangen. Dit zou de terugkeer naar het normale leven onmogelijk maken. Het feit was dat ik nog frequent verviel in zwaar depressieve toestanden.

Depressief zijn is angstaanjagend. Elk gevoel van realiteit verdwijnt. Er daalt een glazen stolp over je heen, die je volledig afsluit van de buitenwereld. Je neemt nog wel waar maar voelt niks meer.

Bijvoorbeeld: buiten schijnt de zon, het is zomer, je ziet het maar voelt slechts duisternis en ijzige kou. Er is geen relatie gevoel meer tot mensen. Mensen worden zelfs heel bedreigend, waardoor een fobie voor mensenmassa’s (winkels, straat, bus, trein, etc.) ontstaat. Het lichaam en de geest zijn in permanente toestand van doodsangst en paniek.

Het lichaam is als door een bliksemslag getroffen; er is een algehele kortsluiting ontstaan. Het verstand en de rede zijn volledig uitgeschakeld; de lichaamsmotoriek verlamt. Elke normale handeling wordt onuitvoerbaar: baden, aankleden, koffiezetten, eten maken, etc.

Er is nog slechts een fysiek omhulsel van een kern, bestaande uit paniek en doodsangst van zo’n intensiteit, dat de dood als enige verlossing in deze hel aanvoelt.

Tijdens de behandeling in de groep ontstonden vaak conflicten, dit afzonderlijk of te samen met de leiding besproken werden. Er kwamen zogenaamde “oplossingen” maar de gevoelens bleven hangen. Dit verstoorde het hoognodige gevoel van veiligheid en begrip, die voor de verwerking van dit soort ernstige problemen een absolute noodzaak zijn. Met uitzondering van twee mensen, heb ik nooit voor de anderen enig solidariteit of liefde gevoelens kunnen opbrengen en zijn we als los zand uit elkaar gegaan. De meeste zijn niet meer in het arbeidsproces teruggekeerd.

Bij mijn terugblik op deze periode, kan ik stellen dat de grootste tekortkoming in deze therapie het bewust worden van eigen verantwoordelijkheid, het zelf doen in het verwerkingsproces is geweest. Hulpverlening van buiten, zoals bij de “Sinai¨, is de eerste aanzet voor mij geweest, de tweede was een opleiding in ademtherapie of rebirthing. Bij de opleiding werd ik gewaar dat de sleutel tot heling lag bij het voelen en vervolgens het accepteren en integreren van alle ondergane verschrikkingen in lichaam, geest en ziel, d.m.v. ademen. Ik begon te beseffen dat door gevoelens van agressie en woede te leren uitten deze zich niet meer tegen mijzelf zouden keren…

Nu iets over mijn leven

Ik ben geboren in 1938 in Amsterdam. Mijn officiële vader, was niet mijn biologische vader. Mijn moeder, die geen scheidingstoezegging van haar man kreeg, besloot, met de oorlog in zicht, mijn biologische vader, die inmiddels in Ned. Indie¨ zat te volgen. Zij was Duitse, haar echtgenoot ook, dus ik, als zijn wettig kind, ook. De reis was chaotisch, omdat onderweg de oorlog uitbrak en wij als vijandig onderdaan door de Engelsen van boord gehaald werden en na veel onderhandelen door de kapitein toch de reis konden voortzetten. Dit was mijn eerste contact met de oorlog. In Ned. Indië was samenwonen in die dagen ongehoord, dus het duurde nog een goedjaar voor mijn moeder gescheiden was en met mijn biologische vader kon trouwen en samenwonen. Het odium van ‘Duits’ zijn kleefde echter aan ons en veel vrienden maakten we in die tijd niet, omdat Nederland al met Duitsland in oorlog was.

Niet lang daarna, in 1942 bezetten de Japanners Ned. Indië en werd mijn vader gevangen genomen. Het was enkele dagen voor mijn vierde verjaardag.

Ik heb hem nog twee keer kort gezien. Mijn moeder hoorde op de dag na mijn verjaardag via-via, dat zijn groep gevangenen van de ene gevangenis, dwars door de stad, naar een andere zou lopen. We stonden langs die route. Onder de ogen van een met bajonet gewapende Japanner, kon ik mijn vader stilzwijgend nog een meegebracht stuk verjaarstaart en een stuk brood aanreiken. Hij zag er haveloos uit. De laatste keer was in de gevangenis. De arts aldaar opereerde nog mensen van ‘buiten’. Mijn amandelen werden daar geknipt om me nog de kans te geven mijn pappie bij het ‘luchten’ op de binnenplaats te zien. Er was niets meer over van die vrolijke, goed uitziende man, die mijn vader eens was.

Ons leven werd een chaos. Via gesmokkelde briefjes, liet mijn vader mijn moeder weten, dat ze, wijzend op haar Duitse origine, zo lang mogelijk uit het kamp moest blijven. De vrouwen en kinderen gingen veelal, omdat het geld vaak op was en de situatie onveilig en vijandig, vrijwillig naar de omheinde stadswijken (getto’s), die later de kampen werden. Het ‘buiten’ blijven betekende enkele malen `s nachts clandestien verhuizen omdat de buurt te onveilig werd. Mijn moeder verkleedde ons dan als Indonesiërs en met paard en wagen, georganiseerd door Chinese vrienden verhuisden we ons boedeltje.

In het laatste huis voor het kamp, woonden we met een andere vrouw en haar twee kinderen en een Zwitserse als beschermelement. We woonden temidden van Japanse marine officieren, die dronken of niet, bij ons in-en uitliepen. De situatie werd onhoudbaar en ook wij vertrokken kampwaarts. Wij hadden het geluk gehad, dat een overbuurman, een adelijke, hooggeplaatste marine officier die in Heidelberg en Oxford gestudeerd had het beheer kreeg over de musea in Batavia. Hij had vertalingen van stukken nodig en dat werk liet hij mijn moeder doen waardoor we geld hadden voor het huishouden.

Deze man, liet mijn moeder weten, dat hij de oorlog met Amerika erbij voor Japan al een verloren zaak vond. Hij heeft ons beschermd waar hij kon en toen we vertrokken zei hij dat hij op onze inboedel zou passen.

Aan het einde van de oorlog temidden van een onbeschrijfelijke chaos kregen we een brief van hem met een lijst van onze bezittingen en de mededeling dat de Engelsen het nu overnamen. We hebben nooit een stuk teruggezien.

Kort daarop moesten we het kamp in. We hebben er in drie gezeten, genaamd Kramat, Grogol en Tjideng. Ze lagen in en buiten Batavia. In kort bestek is moeilijk te beschrijven wat een concentratiekamp met een kind doet. Ik veranderde van een bijna vijfjarig kind in een sluw oud vrouwtje, dat zich in alles verantwoordelijk voelde voor het overleven van haar moeder, de enige persoon, die ze nog op de wereld had.

De kinderwereld was vernietigd. Mijn moeder gaf me het devies mee: “ vertrouw op je hoofd, je handen en je voeten en op niets en niemand anders!”. Van God was nooit sprake, want die had ze klaarblijkelijk door haar eigen kinderervaringen in Berlijn in de oorlog ’14 -’18 allang afgezworen. Mijn vader werd in september 1944 op gevangenen transport naar de Pakanbaroe spoorweg, die dwars door de jungle van Sumatra werd aangelegd, door een geallieerd eskader getorpedeerd op de “Junyo Maru”, waarbij 6000 mensen ’t leven lieten.

In alle drie kampen hadden we dezelfde kampcommandant Sonei geheten. Hij was wreed, kwaadaardig en strafte op onmenselijke wijze. Hij liet ons ook ’s nachts als straf op appe`l staan, onthield ons dagenlang minimale eet rantsoen en dan gebeurd er iets wonderlijks. In het tweede kamp moesten de kinderen de vuilnistonnen naar buiten brengen.

De ton hing aan een stok, die we met twee kinderen droegen. We moesten daarbij twee wachtposten passeren, de ton neerzetten en buigen. Tussen de wachtposten was het huis van Sonei, die toen we langskwamen naar buiten kwam en met een vinger naar mij wees om naar hem toe te komen. Mijn moeder stond op zicht afstand rijst te planten met een groepje vrouwen in de “ sawahs”, rijstvelden. Ze zag wat er gebeurde en begon te gillen. Ik naderde Sonei met mijn neus bijna op m’n kniee¨n. Hij verdween naar binnen en kwam weer naar buiten met twee bananen in z’n hand. Hij kwam op mij af, streek me over het haar en gaf me de bananen. Dit beeld is op mijn netvlies gebrand.

Deze zomer was ik op 17 augustus in Bronbeek, ons militaire ereveld om mijn vader te herdenken en daar hoorde ik 60 jaar na dato, dat Sonei, die bij de eerste groep ter dood veroordeelden hoorde, bijstand had gevraagd aan een non uit e´e´n van de kampen bekend en geliefd vanwege haar oprecht Christen zijn. Hij was duidelijk tot andere inzicht gekomen.

In august 1945, nadat de tweede atoombom was gevallen op Nagasaki, capituleerde Japan. Er begon voor ons echter een nieuwe oorlog, de bersiap. De Indonesiërs begonnen een guerrillaoorlog tegen de Nederlanders. We konden de kampen niet uit. Buiten wachtte je een wisse dood, gespiest, onthoofd, in stukjes gesneden door de ‘peloppors’ of opstandelingen.

Een Nederlandse troepenmacht was er nog niet, de Engelsen hadden een beperkte troepenmacht bestaande uit voornamelijk Sikhs naar Ned. Indië gestuurd. Ze waren echter te weinig talrijk om ons tegen guerrilla aanvallen te beschermen. Het waren dus onze Japanse bewakers, die onze nieuwe beschermers werden. De omstandigheden in het kamp bleven hetzelfde, behalve, dat we nu eten kregen. We bleven slapen op de grond in een klein kamertje met acht mensen, met uitgang via het raam. Mijn moeder was de situatie snel beu en met de hulp van een Britse officier ‘kraakten’ we een leegstaand geplunderd huis aan de rand van de stad.

Een nieuw leven in een nieuwe oorlogssituatie begon. Dit keer belandden we in de onafhankelijkstrijd van de Indonesiëaars tegen Nederland.

En wat betekende dat voor mij, voor al die oorlogskinderen?

Ik heb het geluk gehad, dat ik nooit haat ingeprent kreeg. Wel herinnerde ik me dat ik op de stoep zat in het kamp en verbijsterd was dat grote mensen dit geweld elkaar aandeden. Respect had ik niet voor ze. Ik leerde van die tijd inderdaad te rekenen op mijn hoofd,mijn handen en voeten., voor mezelf op te komen, mijn eigen boontjes te doppen en mijn handen onder alle omstandigheden uit de mouwen te steken.

Ik leerde te letten op de noden van anderen, vaak met verontachtzaming van mijn eigen behoeften. Ik ben nog vaak heel depressief, dan spelen verlatingsangsten een rol. Mijn moeder had het namelijk tegen het einde van de oorlog al opgegeven. Ze was doodziek en de vechtlust was op. Dat heeft ze pas voor ze overleed bekend, maar ik heb het intuitief aangevoeld en dat alleen in de wereld staan was mijn grootste angst. We hadden de nacht dat mijn vader verdronk het alle twee in onze dromen gezien, dus dat hij dood was, wisten we toen al.

Mijn praktijkervaring met IAT (Integratieve ademtherapie)

Terugkomende op mijn praktijkervaring, die ik met IAT en voice dialogue heb opgedaan is het wellicht raadzaam dit te doen aan de hand van een sessievoorbeeld uit de drie jaar opleidingsperiode.

Tijdens een aantal sessies kreeg ik eerst verschrikkelijke pijnen in de nek en rug. Door naar de pijnlijke plekken toe te ademen, kwamen gevoelens los van mateloze woede en tegelijkertijd wist ik waar ik was, ik stond op appel.

In de Japanse kampen werd twee maal per dag op appel gestaan plus de extra strafappels.

We stonden vaak uren in de brandende zon of soms ook wel na het avondappel tot diep in de nacht met gebogen hoofd en bovenrug als teken van onderdanigheid en respect voor de keizer van Japan.

Er werden onophoudelijk commando’s geschreeuwd en wij kinderen volgden ze gedwee op omdat we wisten, dat bij elke fout onzerzijds onze moeders met klappen en schoppen het gelag moesten betalen.

De woede, die ik in de sessie voelde was in eerste instantie gericht op mijn moeder, die me niet in bescherming nam net zo min als al die andere moeders iets ondernamen tegen die paar schreeuwende, kleine Japanners. Na dat eerst gevoel van woede, kwam een tweede gevoel van opstandigheid – nooit meer mijn hoofd buigen, voor niets en niemand meer – opgevolgd door het derde gevoel van overweldigend, verstikkend verdriet, waarbij ik geen kik kon uiten.

Iedere keer, dat ik deze gevoelens “integreerde” voelde ik me opgelucht en bevrijd. Het blijkt echter een lang proces te zijn.

In ademtherapie kringen vergelijkt men het met een ui, laagje voor laagje worden de pijnlijke gevoelens gei¨ntegreerd om tenslotte te worden tot een erkend niet bedreigend, perfect deel van jezelf. Dit gevoel van bevrijding en acceptatie heb ik in de psychotherapie nooit zo intens ervaren.

Stemmen – Dialoog – Voice – Dialogue

Het werken met de innerlijke stemmen heeft me tot inzicht gebracht, dat ik nooit een plek heb gegeven aan mijn heel erg gekwetste, bange, droevige, moederziel alleen voelende innerlijke kind. Vooral bij de ‘Child Survivors’ speelt dit verdrukte, verloochende, miskende en verlaten innerlijke kind een enorme rol.

Het ‘kind mogen zijn’ werd immers met geweld in de kiem gesmoord.

Het oorlogskind leert te handelen en te denken als een volwassene. Spelen en uitleven zijn taboe. Hij krijgt een overmatig verantwoordelijkheidsgevoel (reddertjessyndroom) voor zijn naasten, z’n moeder, zusjes, broertjes enz. Zijn leven is niet meer een leven, maar een overleven geworden.

In de ex−kampkinderen psychotherapie kwamen deze facetten duidelijk naar voren. Zonder enige uitzondering hadden allen zich volledig verantwoordelijk gevoeld voor het welzijn van hun ouders, die een wurgende greep op deze kinderen bleven houden.

En hoe is het nu?

Dit voorjaar was ik voor het eerst een week in Japan, want ik ben gaan werken voor een Japans multi-level marketing bedrijf dat werkt voor het algeheel welzijn van de mens. Het vierde zijn dertig jarig jubileum in Japan. Ik kon gratis naar Japan en vond het een goede gelegenheid om met de Japanners in Japan kennis te maken.

De ervaring was heel positief. Ik ontmoette vele aardige, respectvolle mensen, een scherp contrast met het geweld ondervonden in de oorlog. Ik heb een dochter in Melbourne, Australie die haar huis heeft opengesteld als homestay voor Aziatische studenten. De Japanse studenten zijn haar en mijn favorieten geworden. Als ik er ben word ik meteen hun Omy (grootmoeder) en bedelven ze me onder de attenties. Ik heb ze nooit iets over mijn verleden verteld. Zowel mijn dochter als ik werken aan deze liefde en broederschap uitwisseling. Soms kan ik tijden niet tv kijken als er ergens in de wereld weer acuut wordt gevochten. Kinderen zijn altijd de meest kwetsbare slachtoffers en kijkende naar mezelf weet ik dat je die wonden altijd zult blijven voelen. Het is goed na die littekens of leedtekens te blijven kijken en te proberen je steentje, hoe klein ook, te blijven bijdragen om de oorlog uit onze wereld te bannen. Geweld heeft nooit iets opgelost, integendeel en liefde doet wonderen.

Ter afsluiting wil ik nog melden dat ik in Japan bij een tempel drie volgroeide bonsaï bomen heb zien staan. Ze stonden stevig in moeder aarde en alhoewel niet zo groot als de normale bomen hebben ze door de eeuwen heen de stormen doorstaan.

Dus ook dit bonsaïkind heeft ondanks een slecht begin z’n plekje in moeder aarde kunnen veroveren en met vallen en opstaan blijft ’t geestelijk groeien een geweldige uitdaging voor de toekomst.

Zoals Eli Wiesel het zei:

‘Zolang we ons herinneren, is er een kans. Herinnering is voor ons het vermogen, dat in eenieder leeft om het verleden te bevrijden en aan een toekomst te binden, die nieuw, liefdevol en vreedzaam is, anders dan wat geweest is. VERGETEN WE, DAN VERGETEN WE ONSZELF!!!!!!!’

5. Ter afsluiting ⎮ C.E. Michielsen – Baljon

(Haar boek “Alles in orde — Fushinban ijo arimasen” kunt u nog bestellen online.) = LINK WERKT NIET

In de 45 jaar na de oorlog heb ik niet eènmaal omgekeken naar het verleden. Er moest hard gewerkt worden om ons een nieuwe plaats in de maatschappij te veroveren. Eerst in 1992 kwam daar verandering in na een dubbel familieverlies. In de eenzaamheid brak het verleden opeens heel fel open en mijn verlangen naar al mijn trouwe medewerkers in het laatste vrouwenkamp was zo groot, dat ik middels een advertentie er in slaagde twaalf van hen weer te ontmoeten, een emotioneel gebeuren. Allengs kreeg ons kamp aandacht in de media, zodanig dat er in Leiden een expositie plaats vond met allerlei curiosa en geschriften uit die tijd. In drie weken een opkomst van 200 bezoekers en ook al meer kampgenoten. De animo greep om zich heen. Ik nam op mij elke zomer 2 x 12 vrouwen bij mij thuis te ontvangen met een complete maaltijd, want als keukenhoofd kon ik hen dat destijds niet geven, maar nu wèl. Steeds meer werd echter duidelijk, dat de kampkindertijes van 4-7 jaar het meest ontredderd waren, niets begrijpend van het voortdurend heen en weer trekken, lopen in de zon of treintransport naar soms vier of vijf plaatsen, dat men mij vroeg als je blieft de gang van zaken op te schrijven in een boek, zodat er een duidelijker beeld zou komen uit die tijd. Anderhalf jaar lang was ik bezig met hulp van anderen mijn boek met de ondertitel “Fushinban ijo arimasen” te voltooien. In 1997 had de feestelijke presentatie plaats. Sedertdien zijn er jaarlijks reünies geweest, eerst bij mij, de laatste zeven jaar op “Bronbeek” in Arnhem. Verleden maand heb ik in verband met mijn hoge leeftijd afscheid genomen in een laatste emotioneel samenzijn. Ik vond het verschrikkelijk “mijn kinderen” los te laten, maar in de mij ten geschenke gegeven gouden armband, die ik nu dagelijks draag, blijven ze altijd bij mij. Ze weten het.

Wij gaan even terug naar een periode in 1998, toen ik na de presentatie van mijn boek uitgenodigd werd door de Japanse regering via de EKNJ naar Japan te komen. Mijn vroegere kamphoofd Adachi bleek te zijn overleden, maar zijn hele familie was bij aankomst aanwezig. De ontvangst in iedere provincie door de burgemeester was heel bijzonder. Men deed al het mogelijke ons veel te laten zien, ook van de diverse scholen. Samen lunchen met de scholieren was een vrolijke aangelegenheid. Niemand was verlegen. Het was een enorm uitgebreid programma. Nagasaki, Hiroshima, overal werden kransen gelegd. Al te kort was deze reis en toen in het jaar 2000 een z.g. “Hofreis” werd aangekondigd in het kader van 400 jaar Nederland-Japan ging ik opnieuw als toerist, natuurlijk veel minder luxeus, maar avontuurlijker, indrukwekkender maar wel zeer vermoeiend. Heel bijzonder was in Usuki de aankomst per schip van onze kroonprins Willem Alexander, die vooral zeer in de smaak viel van de samengestroomde Japanse meisjesstudenten!!

Natuurlijk heb ik van deze twee reizen vrienden overgehouden, bij wie wij te gast waren. Voor mij was Japan “an eye-opener,” ook daar werd geleden. Van het een komt het ander. Ik maakte n.l. kennis met het lovende streven van Prof. Dr. Muraoka en zijn gehoor van Nederlanders èn Japanners. Allemaal Engels sprekend, heel vaak ook perfect Nederlands. Ook hier voelde ik een saamhorigheid in de uitwisseling van gedachten. Hoe goed tezamen iets te bereiden wordt hier duidelijk in de discussiegroepen. Misschien vier of vijf jaar zijn de voorbereidende vergaderingen bij mij aan huis geweest en heb ik het charmante echtpaar beter leren kennen. Met 90 jaar kan ik ook die samenkomsten niet meer aan. Naar Oegstgeest blijf ik komen want daar wordt iets groots verricht.