De eerste van onze bijeenkomsten vond plaats in Nijkerk, in juli 2000, een jaar waarin Nederland en Japan hun 400-jarige verbondenheid vierden. Geheel toevallig – geen van ons deed dat met opzet – werden in dat jaar twee boeken gepubliceerd in Japan, die beide verband hielden met de meer recente van die vierhonderd jaar. Het ene boek was geschreven door een bekende Japanse non-fictie schrijver Eidai Hayashi, Memories of Indonesia : Dutch Internment Camps (Herinneringen aan Indonesië: Nederlandse Interneringskampen) (Tokyo: Sanyo Shuppan: 306 pag.) waarvan de helft is gewijd aan pijnlijke ervaringen ondervonden door Mevr. Annie Goudswaard-de Vries, inmiddels overleden. Annie en Herman, haar echtgenoot, ook overleden, zouden uiteindelijk dierbare leden worden van onze groep tot aan hun respectieve heengaan. Hayashi maakte een speciale reis naar dit land om Annie ongeveer een week lang te interviewen. In het boek staat een ontroerend verhaal hoe Annie, tientallen jaren later, dapper haar herinneringen aan de tijd in Indonesië onder ogen zag en boven haar bittere gevoelens over de dood van haar vader uitsteeg, een dood die plaatsvond in een geallieerd POW (Prisoner Of War)-kamp in Kohyagi, Kyushu. In 2004 zou ze, vergezeld door Herman, Kohyagi en andere plaatsen in Japan bezoeken, waarmee ze het proces van verzoening met het verleden afrondde. Het tweede boek, dat op het punt stond gepubliceerd te worden ten tijde van de eerste conferentie, was van Evert W. Lindeijer, Kisses to Nel and the children: From a POW Camp in Japan (Kussen aan Nel en de Kinderen: vanuit een POW-kamp in Japan) (Tokyo: Misuzu-Shobo: 218 pag.) De auteur was de vader van de overleden Wim Lindeijer. Het boek was in dagboekvorm, bestaande uit zo nu en dan geschreven, maar nooit verstuurde brieven aan vrouw en kinderen van de schrijver, ginds in Indonesië. Het dagboek werd door de auteur verborgen gehouden tijdens zijn krijgsgevangenschap samen met andere geallieerde POW’s in een mijn in Ohashi, Noord-Japan. De auteur zag kans het dagboek uit het gevangenkamp mee te nemen aan het einde van de oorlog en nam het mee naar huis. Zijn oudste zoon Wim kwam ertoe het in zijn jeugd te lezen en voelde zich geroepen om Japan te bezoeken samen met zijn stiefmoeder, Adrie, en naar Ohashi en andere plaatsen in Japan te gaan om daar vergiffenis te vragen voor de haat die hij gekoesterd had tegen het Japanse volk.
Het bovenstaande was de achtergrond van de eerste Dialoogbijeenkomst. Die was bedoeld als een gelegenheid om de twee boeken te presenteren. Mensen die van dichtbij en persoonlijk bij de boeken betrokken waren behoorden tot de deelnemers. Onder de sprekers bevonden zich Herman en Annie Goudswaard, evenals Wim en Adrie Lindeijer. Aan deze conferentie gingen echter contacten vooraf tussen een aantal Nederlandse en Japanse inwoners in het land. Ik had me bijvoorbeeld al bij mijn aankomst hier in de zomer van 1991 om mijn leerstoel Hebreeuws aan de Universiteit van Leiden te aanvaarden, gerealiseerd dat er iets ernstig mis was met de relatie tussen mijn gastland en mijn vaderland tegen de achtergrond van wat door mijn eerdere generatie de Nederlandse ingezetenen in Indonesië aangedaan was. In de loop van mijn ontdekkingsreis van de moderne geschiedenis van Japan kwam ik in contact met de vier Nederlanders die hierboven genoemd zijn, en een aantal anderen, zowel Nederlanders als Japanners. De toenmalige pastor van een Japans-Christelijke kerk in dit land, Ds. Ishii, raakte ook uitermate geïnteresseerd in dit onderwerp en hij was een van de eerste sprekers op de eerste conferentie. Vervolgens, toen onze Japanse kerk een jaarlijkse Europees-Japans Christelijke retraite organiseerde in Menorode onder leiding van Ds. Ishii , was Annie een speciale gastspreker, die de Japanse toehoorders over haar voorbije en recente ervaringen vertelde. Kort na mijn eerste ontmoeting met Wim en Adrie Lindeijer uitten ze de vurige wens om het dagboek in het Japans te publiceren. Omdat ikzelf de tijd niet kon vinden om het uit het Nederlands te vertalen, kwamen ze met een zekere Mrs. Kato aanzetten, een lerares Engels in Kamaishi, om het te vertalen uit een Engelse versie die Dame Elizabeth H. Foppen had gemaakt van het Nederlandse origineel. Ons contact met Mrs. Kato bestaat nog steeds, en iemand uit haar plaatselijke kennissenkring kwam naar onze recente bijeenkomsten, een zekere Miss Wada, van wie de moeder nog steeds vermist is na de catastrofale tsunami van vier jaar geleden. Een paar jaar geleden zette een middelbare school in Kamaishi een toneelstuk op de planken dat grotendeels was gebaseerd op het dagboek van Lindeijer, dat onuitwisbare indrukken achterliet, niet alleen op de school, maar ook op de gemeenschap in zijn geheel. De mensen daar begonnen zich te realiseren dat ze niet alleen slachtoffers waren van de oorlog, maar dat hun slachtoffers in hun midden waren tijdens de oorlog en dat die nog steeds de littekens uit die jaren droegen.
Vorig jaar december, tijdens mijn bliksembezoek aan Tokyo, had ik een lunch met een groep Japanners die met elkaar in contact gekomen waren tijdens Annies bezoek aan Japan in 2004. Enkelen van hen zijn op het moment betrokken bij een project om in Kohyagi een monument op te richten ter ere van Geallieerde POW-ers , die daar tijdens de oorlog hebben geleden onder de Japanse soldaten, velen stervend zoals Annies vader.
Dit kan ons laten zien wat voor impact onze eerste conferentie had op Nederlandse en Japanse ingezetenen hier en in Japan, en hoe die impact nog steeds gevoeld wordt.
Hoewel de eerste conferentie gepland was als een eenmalige gebeurtenis, wilden velen die dit bijwoonden een vervolg zien van zo’n bijeenkomst. En zodoende hadden we onze 17e conferentie vorig jaar.
Om te proberen hier een samenhangend overzicht te geven van alle zeventien vorige conferenties zou te ambitieus zijn. Daarom wil ik alleen maar enkele details geven.
Bij de 14e conferentie (2010) sneed Ms Yokohata uit Brussel het onderwerp “troostmeisjes” aan. Dit is het voornaamste obstakel tussen Zuid-Korea en Japan. In een boek, waarvan ik medeauteur ben, gepubliceerd in 2008, over Nederlandse slachtoffers van de seksuele exploitatie door Japanse militairen in Indonesië, schreef ik onder andere een hoofdstuk waarin ik een uitgebreide beschrijving gaf van waar de Dialoog mee bezig was. In mijn recente vertaling van Marguerite Hamers Geknakte Bloem beschreef ik ook hoe men hier naar dit onderwerp kijkt. Dit is een voorbeeld hoe de Dialoog grote invloed op mij had. Nog een ander voorbeeld zijn mijn jaarlijkse vrijwillige lessen in o.a. Hebreeuws en Grieks die ik geef in Azië, vergezeld door mijn vrouw, sinds 2003. Door mijn contact met het echtpaar Goudswaard kwam ik te weten wat de plaatselijke Stichting Boete en Verzoening doet, namelijk hoe je je innerlijke gevoel van wroeging kunt vertalen naar tastbare, opofferende handelingen om zo beter je gedachten en gevoelens over te dragen aan slachtoffers en hun nazaten.
Onze 13e conferentie (2009) had als thema: “Kracht van muziek”. Een van de uitgenodigde sprekers was Mevr. van Rijkevorsel, een dochter van Helen Colijn, die het bekendst is om haar Kracht van een lied. Tijdens de conferentie stelde ik voor dat we de “Captives’ Hymn” zouden zingen, dat door een vocaal orkest werd gezongen in een vrouweninterneringskamp in Indonesië tijdens de oorlog. Terwijl we dit lied zongen zag ik de tranen langs de wangen van Mevr. Rijkevorsel stromen. Ze was naar veel concerten geweest waar het lied werd gezongen en had vaak naar CD opnames geluisterd, maar ze had het nog nooit samen met Japanse mensen gezongen. Sinds dat jaar wordt elke conferentie afgesloten met het in koor zingen van het lied, hoewel er geen handgeklap is zoals bij de afsluitende Radetzky mars bij het Nieuwjaarsconcert in Wenen. Bij deze conferentie in 2009 werd het Onze Vader gezongen in het Indonesisch. Dit bracht ons een ontbrekende schakel in ons denken, namelijk het Indonesische volk en hun geschiedenis, die al veel langer verbonden is met het Nederlandse volk, terwijl Japan hun land en geschiedenis binnendrong op een gewelddadige wijze voor slechts 3 jaar ongeveer. Deze bewustwording heeft geleid tot een verandering van de officiële benaming van onze Dialoog, die nu Dialoog Nederland-Japan-Indonesië heet. En dus was het heel passend dat op onze 16e conferentie een Indonesische stem te horen viel.
Een uitdaging die ons in de toekomst te wachten staat, is hoe we de jongere generatie in onze geschiedenis geïnteresseerd kunnen houden. De Dialoog gaat niet over historische of intellectuele nieuwsgierigheid of dilettantisme. De voorbije oorlog, zoals die uitgevochten werd op het Zuid Oost Aziatisch strijdtoneel en de Nederlands-Indonesische verhoudingen in de voorbije eeuwen confronteren ons nog steeds met vele harde en pijnlijke onderwerpen die wel tot gevolgtrekkingen moeten leiden over hoe de toekomst zich zal ontvouwen, en wij moeten ieder een rol gaan spelen in het vormgeven van onze toekomst wat betreft wederzijdse verhouding en wisselwerking. Dit is des te belangrijker omdat mensen die ervaringen uit de eerste hand hadden met deze gedeelde geschiedenis ons snel ontvallen.
Recente ontwikkelingen
De stichting Nederland – Japan – Indonesië is eind 2015 opgericht als voortzetting in een juridische vorm van het initiatief dat al gedurende 15 jaar bijeenkomsten organiseert gericht op verzoening. De stichting zet deze activiteiten voort en heeft op 4 juni 2016 haar eerste dialoogbijeenkomst als stichting mogen organiseren. Onder de vlag van de stichting is ook het boek “Gestolde tranen: ter nagedachtenis aan de krijgsgevangenen van Fukuoka-2 1942-1945” uitgegeven en er is een website over Fukuoka gelanceerd.