“Kunnen we ons met elkaar verzoenen?”

6 november 2004, Oegstgeest

inhoud

  1. Vrede met het verleden geeft hoop voor de toekomst
  2. Deportatie naar Japan: Zoektocht naar duidelijkheid
  3. Overwegingen met betrekking tot verzoening

1. Vrede met het verleden geeft hoop voor de toekomst ⎮ Mw. A. Goudswaard – De Vries

Het is best moeilijk voor mij, om over dit onderwerp te spreken, omdat ik uiteraard niet goed weet wie de toehoorders zijn. Om die reden zou ik in de eerste plaats willen zeggen, dat ik er goed in kan komen, dat sommigen bij het lezen van de titel van het onderwerp hebben gedacht: “Dat is voor mij nog echt een stap te ver!” Of, zoals iemand me enkele weken geleden schreef: “Mijn affiniteit tot Japan is niet zo erg groot, dus wil ik mij excuseren, dat ik er niet bij ben.” Ik heb daar alle begrip voor, omdat ik ook jarenlang negatief ben geweest over alles wat met Japan te maken had. Ik was wel de poort van het kamp uitgekomen, maar in wezen zat ik nog in een innerlijke gevangenis. Het was als een wespensteek, waar de angel nog niet uitgehaald was.. En de angel zat destijds heel diep.

Toen ik op 16-jarige leeftijd met moeder en 5 broers en zussen in Nederland arriveerde, zag ik er uit als een kind van 10, had minderwaardigheidsgevoelens, voelde me afgewezen, en er was geen jongen, die naar mij keek. Bovendien miste ik mijn Vader, die in Japan was overleden, heel erg. Ik had het idee, dat het me zou helpen om alles wat we meegemaakt hadden, eens op te schrijven. En zo begon ik, in een slecht naoorlogs schrift. Het lukte me om de eerste zes maanden van het kamp op papier te krijgen. Daarna belemmerden tranen mij om verder te schrijven.

Het schrift heb ik ver weg gestopt, op zolder. Mijn tranen heb ik ook weggestopt, trouwens. Ik realiseerde mij, dat mijn levensverhaal maar een heel klein plekje in nam van het grote wereldgebeuren. Misschien wel onterecht. Het leven ging immers verder. Ik werd onderwijzeres, trouwde heel gelukkig, en kreeg zeven kinderen. Er volgden jaren van hoogtepunten, maar ook dieptepunten. Als je zelf tussen je twaalfde en je zestiende nooit echt puber hebt kunnen zijn, dan heeft het gevolgen voor je eigen pubers thuis, denk ik. Ik kende de nukken van pubers niet, die een grote mond op konden zetten, of met deuren slaan, en met leeftijdgenoten naar leuke muziek wilden luisteren. Ik leerde een slaafse gehoorzaamheid, zorgde, dat ik zo onzichtbaar mogelijk bleef voor de bewakers, en hoorde alleen maar, dat Hollanders honden waren en niksnutten, en moest vele vernederingen ondergaan.

Het is dan ook geen wonder, dat je later je pubers ook niet kunt aanvoelen Het gevolg was: nog meer onvrede over mijn verleden. Lotgenoten hebben allemaal soortgelijke ervaringen, zij het vaak op verschillende terreinen. We kunnen de “verknoeide”jaren van ons leven niet meer overdoen.

En dat hoeft ook niet. Toen het wat rustiger werd in mijn leven, en de kinderen de deur uitgingen, kwamen de onderdrukte herinneringen toch weer boven, en allerlei signalen wezen er op, dat ik er iets mee doen moest.
Tante Agaath, een kampgenote, die veel zorg en liefde aan de tienermeisjes heeft gegeven, voor zover het nog mogelijk was, schreef eens: “Ach, Annie, eigenlijk heeft ieder mens in deze wereld zijn eigen ‘kamptijd’, of woestijnperiode. Het gaat er echter om: Wat doe je er mee?” Dat sprak me wel aan, want ik wist, dat ik niet echt vrij was van boosheid. Er was in mijn eigen hart een soort burgeroorlog ontstaan: “Wil ik wel vrij zijn van boosheid.? Wil ik er wel van af? Ga ik er mee aan de gang?

Ik wist, dat het consequenties zou hebben. Uiteindelijk besloot ik, om de knop om te zetten, en een nieuwe weg in te slaan met God’s hulp en van goede vrienden,die gedurende een lange periode heel wat genezende woorden en gebeden hebben uitgesproken over mijn leven. Uiteindelijk was het God’s Zoon zelf, die de angel van bitterheid verwijderde.Ik kreeg de kracht om te zeggen: “Al vraagt er ook geen Japanner om vergeving, ik zal de eerste zijn.” De sleutel voor een werkelijk bevrijd leven, is om je vijanden te vergeven. Ook in mijn eigen onvergevingsgezindheid was ik immers schuldig? “Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren,”zegt het Onze Vader.

Daarna zijn er heel bijzondere dingen gebeurd. In 1992 kregen wij een reis naar Indonesie¨ aangeboden door onze kinderen. Op plaatsen, waar ik de moeilijkste jaren van mijn leven heb doorgemaakt, omringde God’s kracht van boven mij. Tegen het einde van die reis had ik een wonderlijke droom, en het was alsof ik een stem hoorde zeggen: Nu ben je volwassen! Zou het misschien de stem van de Allerhoogste geweest kunnen zijn?
In 1997 leerden wij op een internationale conferentie in Duitsland een groep Japanners kennen. Ik heb hen iets over het kamp verteld. Behalve enkele oudere mensen, wisten de meeste van hen van niets. En …. helemaal ontredderd boden ze mij onder tranen hun excuses aan.

In 1998 kwam Eidai Hayashi naar ons land om mij te interviewen over een boek, dat hij wilde schrijven over de Indonesische concentratiekampen. Deze Japanse schrijver heeft een enorme oorlogsdocumentatie aangelegd, en vele boeken geschreven over de gruwelen, bedreven namens de Japanse keizer, in China, Korea, de Filippijnen, Indonesie¨, enz. Zijn eigen vader, shinto-priester, werd in de oorlog gemarteld en uiteindelijk vermoord, vanwege zijn antimilitaristische houding. Deze schrijver sprak echter geen woord Engels. Wat in eerste instantie een ramp had kunnen worden, werd uiteindelijk tot een geweldig winstpunt. Waarom? Omdat we nu op zoek moesten gaan naar Nederlands- of Engelssprekende Japanners. En we vonden ze: zendelingen, die in Japan gewerkt hadden, en leden van de kleine ‘Japanese Christian Fellowship Church’, in Amstelveen. And last, but not least, leerden we Prof. Muraoka kennen als de meest uitmuntende vertaler. Vanaf die tijd heeft hij, gedreven door een groot verlangen naar verzoening en schulderkenning, al zijn energie en bekwaamheid ingezet, samen met zijn vrouw, om het leed te verzachten van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en om elkaar beter te leren kennen in een gezamenlijk streven naar begrip van wederzijdse standpunten. Ik kan het echtpaar Muraoka hier niet dankbaar genoeg voor zijn. Niet alleen vo´o´r, maar ook na zijn pensionering zijn er een aantal waardevolle initiatieven ontplooid.

Nu wil ik graag wat met u delen over spijtbetuigingen, excuses, en vergeving.

Als we over openheid spreken in verband met het verleden van Japan in de Tweede Wereldoorlog blijken er toch een aantal in het oog springende feiten te zijn. Dat is het geluid van verootmoediging en verzoening. Helder verwoord door de Japanse Evangelical Church Association. 50 jaar na de oorlog (in 1995) hebben de aangesloten kerken officieel naar de betrokken kerken en landen in Zuid-Oost-Azie¨ beleden, dat zij gezondigd hadden. Zij schrijven, dat ze zonde van de Keizerverering, als zijnde een levende god, hebben begaan, en zich daardoor schuldig hadden gemaakt aan afgoderij.
Bovendien hebben dat in de veroverde landen mensen gedwongen hetzelfde te doen. Vele christenen, die niet bogen voor de goddelijk keizer in die gebieden, werden gevangen genomen, en stierven de marteldood. De Japanse kerk zweeg. De kerk bad voor een totale overwinning van Japan in Zuid-Oost-Azie¨. Vervolgens komen de wreedheden van het Japanse leger uitvoerig aan de orde. De tekst, die veelvuldig, ook door pastores in deze tijd wordt genoemd is Klaagliederen 5:7 ”Onze vaders hebben gezondigd, zij zijn niet meer, wij dragen hun ongerechtigheden.”

Ook de Zen-Boeddhistische geestelijkheid heeft in 2002 zijn welgemeende excuses aangeboden aan landen en kerken in Korea en China, en aan alle landen in Z.O. Azië, die door de keizerlijke legers van Japan onder de voet waren gelopen.
Het manifest, uitgegeven door kardinaal Shirajanagi, tezamen met alle bisschoppen, eindigt met de woorden: De Katholieke kerk zal alles doen om Japan ervoor te behoeden, opnieuw dezelfde fout te maken.

Dezelfde woorden, als tekenen van hoop, zijn neergeschreven door Dr.Paul Takashi Nagai, die na de atoombom op Nagasaki, als overlevende, een boek schreef onder de titel: The bells of Nagasaki. In dit indrukwekkende boek schrijft Nagai in zijn voorwoord:

“Wie heeft nu eigenlijk deze stad verwoest? Wij zijn het – het volk, dat deze vervloekte oorlog is begonnen. Wie is het, die deze nijvere, levendige stad in een gigantisch crematorium, een enorm woud van graven, heeft veranderd? Wij zijn het! De bijbel zegt: “Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan.” Wij hebben deze waarschuwing lacherig afgedaan, en zijn doorgegaan om oorlogsschepen en torpedo’s te bouwen. Dit ongelofelijke kerkhof op de heuvels van Urakami is niet door atomen gecree¨erd, maar door onze eigen handen gegraven, terwijl we doorgingen met oorlogszuchtig tromgeroffel. We wilden de roemrijke dag van de overwinning behalen, maar hebben de prijs moeten betalen voor onze mateloze eerzucht. ‘Nooit meer oorlog’, riep ik uit, en zo riepen ook de 24.000 doden en de 30.000 zwaargewonden. Die schreeuw klonk nog in mijn oren, toen ik het manuscript van dit boek afmaakte,”aldus Dr. Nagai.

Het is ook bekend, dat een aantal Japanse regeringsleiders op Nederlandse bodem het hoofd hebben gebogen.
Toch is deze boodschap nog geen gemeengoed, soms ook moeilijk uit te dragen. Er zijn nl. vrouwen, die hun man in de oorlog hebben verloren, en die het romantische idee hebben, dat hun echtgenoten als helden zijn gestorven. Zij kunnen moeilijk accepteren, dat Japan niet alleen het slachtoffer is geworden van het atoomgeweld, maar dat Japan tevens agressor is geweest. Nog steeds ……, ik haal de woorden van Prof. Muraoka aan:

“…. zijn er teveel aanwijzingen, dat Japan nog niet de nodige lessen heeft getrokken uit het verleden, bijv. het feit, dat leidinggevende Japanse politici herhaaldelijk en ondanks herhaalde kritiek van de kant van de buurlanden een officieel bezoek brengen aan de Yasakuni Shrine, een nationale gedenkplaats voor omgekomen soldaten, waaronder militaire leiders, die om oorlogsmisdaden terecht gesteld werden.” WOORDEN DIENEN TOT DADEN VERTAALD TE WORDEN, ALDUS PROF. MURAOKA.

De reis

Woorden dienen tot daden vertaald te worden. En dat heeft de kleine J.C.F.N. hier in Nederland, in samenwerking met een aantal christenen in Tokio en Fukuoka letterlijk in praktijk gebracht. Behalve dat er spijt betuigd is, werd mij dit jaar een volledig gefinancierde en verzorgde twaalf daagse reis naar Japan aangeboden, samen met mijn echtgenoot. Dit offer verbouwereerde mij aan de ene kant, en het raakte me anderzijds heel diep.
Natuurlijk zag ik er wel tegenop, want het is nog heel wat anders om hier in Nederland bevriende Japanners te ontmoeten dan dat je je voeten letterlijk op Japanse bodem gaat zetten. Maar toen ik in de vele e-mail-contacten met het voorbereidings-comite´ in Japan merkte, hoe zorgvuldig en fijngevoelig men te werk ging, ebde alle angst weg.
Het is al weer bijna vier maanden geleden, dat we door Japan reisden.
Maar de indrukwekkende beelden komen mij nog geregeld voor de geest.

Bijvoorbeeld, een ‘memorial service’ in de aula van een Highschool in Kohyagi, dicht bij Nagasaki, exact de plaats van het krijgsgevangenenkamp, waar mijn vader in 1944 op 41-jarige leeftijd overleed onder vreselijke omstandigheden. Een jonge predikant uit Nagasaki, die ik voorheen niet kende, had deze bijeenkomst samen met enkele gemeenteleden voorbereid.
Behalve locale christenen waren er officie¨le vertegenwoordigers van het stadsbestuur aanwezig, waaronder de burgemeester van Kohyagi, die zeer betrokken was, en zijn volledige medewerking had toegezegd. Ik heb daar gesproken over de onmenselijke behandeling van de gevangenen op de scheepswerf van Nagasaki, maar ook getuigd van de positieve uitstraling van mijn vader in het kamp, ons bekend van overlevenden. In zijn afscheidsbrief aan ons gezin spreekt hij over vergeving en aanvaarding van dit lijden.
Daarna heb ik uitgesproken tegenover de vele Japanse deelnemers, dat ik alles, wat ons in de oorlog is aangedaan vergeven heb.

Trouwens, velen hebben dat al voor mij gedaan. Emotioneel was het voor mij om een bloemenkrans te leggen bij de vergrote foto van mijn vader, en daarna kwamen alle aanwezigen een witte anjer brengen. Er waren zelfs kinderen bij. De directrice van deze highschool betuigde snikkend: “Dit heb ik nooit geweten, dat er zulke vreselijke dingen hier op dit terrein gebeurd zijn. Ik wil er met mijn collega’s over spreken en daarna met mijn leerlingen. Dit moet nooit meer gebeuren, ik voel me schuldig!”

Ook andere aanwezigen kwamen na afloop om vergeving te vragen.
Enkele dagen later waren we bij het White Cross Monument in Mizumaki.
Het opnieuw leggen van enkele prachtige boeketten, het zoeken en ontdekken van mijn vaders naam op de plaquette, was soms heel onwerkelijk, en toch zo reeël. In dit land is het allemaal echt gebeurd. Het viel me op, dat er op een doordeweekse dag zoveel oudere, stemmig geklede Japanners aanwezig waren, hoewel het jongeren waren, die met klassieke muziek de sfeer van rouw en nagedachtenis prachtig weergaven. Hand in hand hebben we daar onderaan de heuvel, die overdekt was met uitbundig bloeiende blauwe hortensia,s het Onze Vader opgezegd. Het geheel wordt perfect onderhouden door scholieren uit Mizumaki, en ik wil hier ook mijn dank uitspreken aan de heer Winkler uit Emmeloord, die met medewerking van de heer Kurokawa, en vele anderen, dit monument al jaren geleden heeft opgericht.

Enkele bijzondere ontmoetingen tijdens de reis. Mitsuko Eito, een meisje van een jaar of twintig, had mij horen spreken over oorlogsleed. Een dag later overhandigde zij me een in het engels geschreven briefje, waarin o.a. stond: “Ik ben sorry, wij zijn sorry. Wij hebben u van uw tienerjaren beroofd en van uw liefhebbende vader. Hoewel de tijd niet kan worden teruggedraaid danken we u voor God’s diepe liefde in u, en het geloof van uw moeder, en uw vertrouwen op God, en voor uw vergeving.
Ik denk, dat God heel veel van u houdt. Wij Japanners vouwen een gebed: een orizuru.” Toen overhandigde ze mij twee gevouwen kraanvogeltjes, met de woorden: “Een oranje orizuru bent u, een blauwe orizuru is uw vader. Ik zal u nooit vergeten.”

In een van de bijeenkomsten was een oudere dame, die zo maar als toevallige bezoeker op zondagmorgen de kerk binnen kwam lopen. Zij was ambassadrice in een “Peace and Nuclear Issues Movement” and had zelfs in de Verenigde Naties gesproken. Ze hoorde mij spreken over zaken, die haar al jaren bezig hielden, en was zelf overlevende van Hirosjima. Na de explosie had ze veel slachtoffers geholpen, en steeds tegen de stervenden gezegd:

“Maar we hebben to´ch gewonnen. Jullie hebben het offer gebracht.” Ze had het idee, dat ze mensen daarmee kon bemoedigen. Pas later heeft ze het absurde van deze uitspraak ingezien. Het was voor haar geen toevalligheid, dat ze op doorreis van Nagasaki naar Athene deze kerk was binnengelopen.

Een indrukwekkende ontmoeting vond plaats in een ziekenhuis, waar de negentigjarige Pastor Shirabe, ex-kampcommandant van kamp Kohyagi, verpleegd werd. Hij stond bekend om zijn milde regime, probeerde bij zijn superieuren om meer voedsel, rust en medicijnen voor de dwangarbeiders te verkrijgen, gaf ruimte voor een kerstfeestviering. Het werd betreurd door de gevangenen, dat deze commandant al na een half jaar de laan uitgestuurd werd. Tijdens ons bezoek heb ik hem hartelijk de hand geschud, en hebben wij hem als bezoekers een lied toegezongen. Bij het afscheid lag er een hemelse glans op zijn gezicht, terwijl hij zacht fluisterde: arigatoo, dank u wel. Drie weken later kregen we het bericht dat hij in volle vrede is overleden.

In een kerk in Tokio vroegen twee studentes mij, of ze mijn lezing konden krijgen om aan hun Indonesische medestudenten te geven. Ze vertelden, dat deze Indonesie¨rs een zeer negatief oordeel hadden over Japanners.
Waarschijnlijk vanwege de onderdrukking, die hun ouders op Java hadden meegemaakt tijdens de oorlog. Zo bleek, dat deze studentes de boodschap van verzoening goed hadden opgepakt.

Leed onder Japanners.

Juist door onze relatie met Japanners, die van goede wille zijn, hebben we gemerkt, dat er ook aan hun kant geleden wordt. Ik schets een paar concrete voorbeelden.

Enkele jaren geleden stond er in het NRC Handelsblad een artikel getiteld: “Een oorlog tegen Japan zou het mooiste zijn.” Ik lees voor: Toen een zware aardbeving de stad Kobe vorig jaar verwoestte, en 5.000 mensen de dood vonden, huppelde een Koreaanse medewerker van de Nederlandse Ambassade in Seoel door de gangen. “Ze krijgen hun verdiende loon”, riep hij. Even verderop lezen we de uitspraak van een andere Koreaan, nl een naaste medewerker van president Kim Young Sun: “De beste manier om vriendschap met Japanners te sluiten is door hen te verslaan. Indien mogelijk door een oorlog ……… . Helaas, een oorlog is niet mogelijk, daarom moeten we Japan op andere terreinen verslaan: op het gebied van de cultuur, de technologie, en de moraliteit.” Ik denk, dat het lezen van zo’n kwetsende opmerking veel Japanners pijn zal doen. En dit blijkt ook wel uit de reactie van Prof. Muraoka op dit artikel, waarin hij schrijft: “Zou de schrijver over anti-Japan-gevoelens, de Koreaan willen adviseren om toch maar voor een oorlog te kiezen?”

Toch heeft het bovenstaande destijds nog een positief gevolg gehad, nl. dat Prof. Muraoka daarna een brief kreeg van een dame, die in het kamp gezeten heeft. Jarenlang na de oorlog was het haar niet gelukt om haar haatgevoelens jegens Japanners kwijt te raken, maar toen ze de t.v.-beelden zag van de Japanse aardbeving besefte ze, dat Japanners toch ook gewone mensen zijn. Ze sloot zich aan bij een E.K.N.J.-groep, reisde mee naar Japan, waardoor ze haar verleden grotendeels kon verwerken.

Ik wil nog twee sprekers noemen, die op de tweede Nederland-Japan-conferentie hebben gesproken. De heer Hirosji Ishiguro, Japanse research-student aan de T.U. in Delft.
Hij was geschokt door het feit, dat er nog steeds demonstraties waren over wat meer dan 50 jaar geleden was gebeurd, en besloot om informatie in te winnen via lectuur en internet. Hij wilde door mee te gaan naar een demonstratie meer inzicht en begrip krijgen in de gevoelens van deze groep mensen. Kennelijk waren er nooit eerder Japanse bezoekers aanwezig geweest.
Hirosji zag, dat veel mensen hem ontweken. Het deed hem zeer. Gelukkig zei iemand van de organisatoren tegen hem:” Het is goed dat de jonge generatie van het verleden wil afweten. Dat is de reden, dat wij dit doen. Jullie hebben hier geen verantwoordelijkheid voor. Later werden sommige Nederlanders als een vriend voor hem.
Hij heeft een daad gesteld door een web-site op te zetten om mensen te informeren over de tweede wereldoorlog.
Dank je wel Hirosji.

Ook Mevrouw Tangena-Suzuki, lid van de stuurgroep Dialoog Nederland-Japan, is door een proces van afwijzing gegaan. Maar ze heeft begrepen, dat een houding om je afzijdig te houden niets oplost. Al jarenlang heb ik een hartelijke en liefdevolle relatie met haar.

Ook in Japan is geleden. Enkele jaren geleden sprak ik een vrouw van mijn leeftijd, die als tienermeisje in de oorlog gedwongen werd om in een munitie-fabriek te werken. Als ze niet genoeg presteerde werd ze gestraft met slaag en onthouding van voedsel. We begrepen elkaar, omdat we beide door dezelfde pijn waren gegaan.

Hier in Nederland sprak ik na afloop van een conferentie een Japanse student, die heel verdrietig zei: “Mevrouw Goudswaard, mijn oma kan niet vergeven. Ze was pas getrouwd, verwachtte haar eerste baby, toen haar man als militair naar Singapore werd gezonden. Hij is nooit meer terug gekomen.
Zij is een verbitterde vrouw geworden.” Zo zien we dat zelfs de derde generatie nog de gevolgen van een oorlog met zich mee draagt.

Vanmorgen heb ik u iets laten zien van het andere Japan: de mentaliteit van mensen, die dankbaar zijn voor elke informatie over ons verleden, en niets liever willen, dan een ree¨le basis scheppen voor verzoening, en die concrete stappen willen zetten op een nieuwe weg.

Laten wij van onze kant onze vooroordelen wegdoen. Dit bouwt niet op, en breekt zelfs af. Ik wijs in de eerste plaats naar mijzelf. Zo heb ik in Japan mijn wenkbrauwen gefronst, toen ik hoorde, dat Yamada, onze kampcommandant op Noord-Celebes, vlak voor zijn executie gezegd zou hebben: “Ik heb geen spijt. Ik hoop alleen maar, dat de volgende generatie in Japan onze dood niet zal veronachtzamen.”
“Ach,” dacht ik, “hij is gehersenspoeld, en had ook niet meer licht.

In Osaka bevindt zich het International Peace Center. Daar wordt aandacht geschonken aan de talloze doden en gewonden onder de Japanse bevolking, als gevolg van intense bombardementen door de geallieerden. Maar de brochure ven het Centrum vermeldt ook, dat Japan niet moet vergeten, dat zij verantwoordelijk is voor de ellende, die zij veroorzaakte in Mantsoerije, China, Korea, en de vele landen in Zuid-Oost-Azie¨ en de Pacific. Het doel van het Centrum is om aan de komende generatie te laten zien, hoe verwoestend een oorlog is, en dat slechts wederzijdse vredelievende coe¨xistentie ons kan weerhouden van de totale vernietiging van onze wereld.

Het Centrum wil meewerken aan wereldvrede door bijdragen te leveren inzake de mensenrechten, honger en armoede, welke de vrede bedreigen. Helaas geeft de centrale regering van Japan nog steeds geen subsidie voor dit centrum, omdat uit politieke overwegingen geen steun kan worden gegeven aan de uitgangspunten van het centrum. Toch zijn we blij met het initiatief van het International Peace Centre. Dit geeft hoop.

Tenslotte: bij ons in Barneveld staat een sober oorlogsmonument, bestaande uit een rechtopstaande stenen pilaar, met daarop de woorden: “Elke oorlog is een breuk in de tijd.”

Gedane zaken nemen geen keer, maar we kunnen wel onze ruggen rechten, en de hedendaagse generatie vrijzetten van onwetendheid en misvattingen. Ieder op zijn eigen manier, en eigen plek, zowel Nederlanders als Japanners. Zo zouden we allemaal een steentje kunnen bijdragen aan de vervulling van een bede uit het Onze Vader: UW KONINKRIJK KOME!

2. Deportatie naar Japan: Zoektocht naar duidelijkheid ⎮ Mw. A.P. Greeven – Lels

Om u mijn verhaal duidelijk te maken, moet ik u eerst wat verder mee terugnemen in de tijd van vo´o´r de Tweede Wereldoorlog. In 1931 kwamen mijn pas getrouwde ouders in Nederlands Oost-Indie¨ aan, omdat mijn vader er een baan gevonden had. Hij was daar erg blij mee, omdat de toenmalige crisis in Europa dat in Nederland erg moeilijk maakte. Als electrotechnisch ingenieur werkte hij in het Radiostation bij Bandoeng, waar ir. Einthoven directeur van was. Beiden hebben er altijd samengewerkt en breidden het uit.

Onder hun handen ontwikkelde het zich tot een ultra-moderne “korte golf” faciliteit voor de telecommunicatie met Nederland en het hele Azie¨-Pacific gebied tot in Noord Amerika toe. Ook was het een tussenstation voor verbindingen tussen Azie¨ en Europa. Toen Japan het station in bezit nam na de invasie van Nederlands Indie¨, was het verreweg het grootste in de Pacific, groter dan hun eigen faciliteit in Nagasaki. Bovendien lag in de nabijheid een groot aantal laboratoria, waar allerlei proeven werden gedaan op electronisch gebied.

De grote capaciteit van het Radiostation was er dan ook de reden van, dat een delegatie van 3 mensen, onder leiding van ir. Einthoven in begin 1938 naar Caïro in Egypte ging, waar de allereerste internationale telecommunicatie conferentie gehouden werd. Op een dag trof de heer Einthoven daar in zijn hotelkamer een mede-conferentielid aan, een Japanner, die stiekem de papieren op Einthoven’s bureau aan het doorzoeken was. Ook kwam er in die periode vo´o´r de oorlog in Bandoeng bezoek van een paar Amerikaanse electronici, die te maken hadden met de groep van wetenschappers, die zich rond Professor Albert Einstein hadden geschaard. Einstien, een vriend van ir. Einthoven’s vader, was op de hoogte van het werk dat diens zoon op Java deed. Zij kwamen met het verzoek om voor hen een laboratorium op te zetten voor proeven met electrische zettingen in vloeibare lucht. Maar het moest wel strikt geheim blijven! Bovendien werd het duidelijk, dat een jonge Japanse ingenieur, die bij het lab was komen werken, zich bezig hield met spionage en die precies moet hebben geweten, wat de verschillende taken van zijn diverse collega’s waren.

Na “ Pearl Harbor” in december 1941 en Indie¨’s oorlogsverklaring, stonden we binnen een paar maanden voor de capitulatie. Enkele nachten voor de overgave kwamen Einthoven en mijn vader ’s avonds niet naar huis. De spanning in huis was groot en hoewel ik niet echt begreep wat er aan de hand was, was de opluchting groot, toen hij er de volgende morgen weer bleek te zijn. In die nacht hebben de twee mannen persoonlijk het “Amerikaanse” laboratorium onklaar gemaakt. Nog lang bleef de angst bestaan, dat ze zouden worden opgepakt, berecht en onthoofd, zoals bij anderen gebeurde na dergelijke acties, maar er gebeurde niets. Het openbare leven en de meeste werkzaamheden lagen stil, alle scholen waren dicht, de interneringskampen vulden zich, maar het Radiostation en sommige andere instellingen moesten blijven functioneren. Tenslotte werden de betrokken mensen, die door moesten werken van onze bezetters, met hun gezinnen in een apart kamp geplaatst.

In November 1943 stapten Japanse leger-officieren bij de heer Einthoven naar binnen met de aankondiging, dat hijzelf en vier van zijn medewerkers naar Japan zouden worden overgebracht om daar te werken in opdracht van het Japanse leger. In tegenwoordigheid van zijn vrouw en oudste dochter ontstond een felle discussie. Ir. Einthoven weigerde woedend en zei dat hij dit nooit vrijwillig zou laten gebeuren. Het antwoord was, dat ze hem zouden dwingen om mee te werken. Een van hen duwde de dochter een revolver tussen de ribben en zei dat vrouwen en kinderen zouden worden meegenomen om als gijzelaars te dienen, in het geval dat de heren zouden weigeren om hun hersenen voor de Japanners te gebruiken. Vanaf dat moment werden de heren Einthoven, Lels. Levenbach. Leunis en Hasenstab geregeld op het Japanse kantoor bij het kamp ontboden om instructies te ontvangen. Die instructies kregen ze steeds van dezelfde officier, die zich altijd bediende van een tolk. Bij de allerlaatste ontmoeting en nadat hij de tolk had weggestuurd, sloot hij de deur zorgvuldig en zei in perfect Engels: “Heren, het spijt me, dat ik niets voor u kan doen en dat ik niet kan voorkomen, dat u naar Japan toe moet, maar ik geef u e´e´n advies: wanneer u daar aan het werk moet gaan, werk dan zo langzaam mogelijk en blijf steeds vragen om meer vakliteratuur over uw onderwerpen. De bron zal snel uitgeput zijn. Ik wens u het allerbeste toe.”

In dese chaotische dagen stond niemand er bij stil, dat dese actie het gevolg kon zijn van de spionnage-activiteiten van voor de oorlog. Snel daarna, op 19 jamuari 1944 werd onze hele groep, bestaande uit 11volwassenen en 11 kinderen, naar Batavia getransporteerd en aan boord gezet van een Japanse coaster, die ons in 3 dagen naar Singapore bracht.
Daar werden we met ons 22en in 2 hotelkamers gepropt. Niet erg gemakkelijk, vooral wanneer conflicten begonnen op te spelen door volkomen gebrek aan enige privacy. We werden er bijna 6 weken vastgehouden voordat ons schip, de “Aramis”, eindelijk in convooy van 12 schepen vertrok. Viermaal hadden we torpedo-aanvallen. We verloren twee tankers en een aantal torpedobootjagers, die soms werden aangevuld door andere en arriveerden tenslotte in Shimonoseki op 26 maart 1944 na een zware zeereis.

Na eindeloos oponthoud in een ijzige kou, reisden we in een geblindeerd compartiment per trein naar Tokio, waar we werden ondergebracht in 2 verlaten, maar nog wel gemeubileerde huizen van de Chileense Ambassade. Daar pasten we ons langzaam aan de nieuwe situatie aan.

De mannen werden te werk gesteld bij Sumitomo, nu bekend als onderdeelvan Nippon Electric Company (NEC), en hier bekend van de trendy i-mode mobieltjes. Onder bewaking reisden zij elke dag 1 1/2uur per tram en trein naar Sumitomo’s laboratoria in Ikuta bij Noborito. Zij verrichtten er fundamenteel onderzoek en moesten ellen-lange rapporten schrijven, maar hun instructies bleven versluierd en onduidelijk, omdat zij tenslotte vijandelijke wetenschppers waren, die niet mochten weten, wat het uiteindelijke militaire doel was. Einthoven en Lels kregen de opdracht een meetapparaat voor vacuum buizen te bouwen. Met een heimelijke kleine aanpassing werd het een ontvanger, waarmee ze San Francisco beluisterden.
Lang duurde de pret niet, want hoewel de heren van Sumitomo onder de indruk waren van het apparaat, vertrouwden zij het niet helemaal en was het na een paar dagen verdwenen.

In de huizen hielden de gezinnen zich zo goed mogelijk bezig en gaven de ouders hun kinderen schoollessen, zo goed als dat maar kon. Zo verliep die

eerste Japanse zomer vrij rustig, hoewel het eten steeds meer verslechterde.

In november 1944 verschenen de eerste verkenningsvliegtuigen van de Amerikanen boven Tokio en al snel gilden de sirenen dagelijks. De bombardementen begonnen en werden heel intensief tegen het einde van 1944 en in het nieuwe jaar zetten ze zich nog heviger voort. Bovendien was het de koudste winter in Tokio in 50 jaar en hadden we veel te weinig kleding en geen verwarming. De vaders hadden zelf een schuilkelder gegraven en er was geen nacht meer, of we zaten een paar uren in dat zwarte koude gat. Om mij af te leiden moest ik hoofdrekensommen met mijn vader maken, maar steeds vaker renden de mannen rond om beginnende branden te blussen.

In januari ‘45 kregen we allemaal een hevige griep en waren daar echt heel ziek van. Mijnheer Einthoven werd opnieuw ziek en overleed aan een acute longontsteking op 15 februari. Al dagen lang was er door hem om de komst van een arts gevraagd, die pas verscheen, toen hij juist was overleden. Het was een zware klap voor zijn gezin en voor ons allemaal.

Intussen gingen de bombardementen in alle hevigheid door en konden we als gevangenen geen kant op. Het bluswerk, om onszelf te redden ging onverminderd voort. Daarbij was de nacht van de verschrikkelijke vuurstorm van 9 op 10 maart de ergste. De door de branden aangezogen zuurstof veroorzaakte een stormwind, waarbij brandende vonken ons om de oren vlogen, het ademen moeilijk werd en overal brandjes ontstonden.

De mannen gingen niet meer naar Ikuta en plotseling, in mei, werden we weggehaald, op een trein naar het zuiden gezet en in Okazaki op een paar open vrachtwagens geladen en de heuvels ten oosten van Nagoya in gereden.
Nooit zal ik vergeten hoe het was om weer natuur te zien. Dat was overweldigend ! Heel verbazingwekkend was onze eindbestemming: een kleine tempel, Kotakuji, niet ver van Toyota. Bij aankomst bleken er geen sanitaire voorzieningen te zijn, we konden ons zelfs nergens wassen en er was maar e´e´n ruimte voor ons: het voorportaal van de boeddhistische tempel, ongeveer 11 bij 6 meter, voor mannen, vrouwen en kinderen. In een grotere tempel dichtbij, zaten 14 Italianen gevangen en daar was een kleine stookplaats waar ons eten werd bereid, driemaal daags dunne meelsoep met een enkel blaadje groente hier en daar.

Op deze onherbergzame plek begon de honger, die we eerder al hadden, onze dagen volkomen te beheersen en we gingen eten zoeken, hoewel dat niet mocht. Hier kon ik goed mee helpen en verzamelde alles, wat ik vinden kon: waterkers, wilde postelein en bamboescheuten, ik ving slangen en zocht moerbeibessen en postelein. Mijn vader intussen, at de slakken uit de struiken. We´l waren we verlost van de bombardementen, die we op afstand nog steeds zagen uitvoeren boven Nagoya, terwijl onze bewakers steeds meer gedemotiveerd raakten en de radio-berichten, die de Italianen afluisterden, voor ons steeds optimistischer klonken.

Van de dag van 15 augustus, toen we ineens weer vrije mensen waren, herinner ik me weinig. Ik was toen te ziek om het mezelf goed te beseffen. De fut was er ineens helemaal uit. De Zweedse gezant, die ons daarna kwam opzoeken, zorgde er voor, dat we naar het Kanko hotel in Nagoya konden gaan, wat nog deels intact was. We zijn daar toen heel keurig ontvangen en de eerste Amerikaanse verbindings-officieren vonden ons daar al snel en organiseerden onze repatriëring.

Op 4 september werden we overgebracht naar het hospitaalschip Rescue, dat temidden van Amerikaanse oorlogschepen voor de kust van Hamamatsu lag en waar we medisch werden nagekeken. De volgende dag bracht een torpedoboot-jager ons langs de Japanse kust naar de haven van Yokohama. Op dezelfde kade, waaraan ook de Missouri aangemeerd lag, waarop op 2 september de vrede was getekend, moesten we tot laat in de avond wachten, tot er door bulldozers een verbindingsweg was gemaakt, dwars door de ravage van de bombardementen heen, om ons naar het vliegveld Atsugi te kunnen brengen.

Via Okinawa vlogen we naar Manila en werden daar een beetje opgelapt. Na 3 weken kwamen we tenslotte in Australie¨ aan om verder aan te sterken en weer te wennen aan een vrij leven.

Als ons werd gevraagd naar de reden van ons verblijf in Japan, dan moesten we het antwoord schuldig blijven. Mijn vader had altijd de indruk, dat het om de ontwikkeling van radar ging, maar het bleef bij gissen.

Zo’n 20 jaar later, in de zomer van 1965 waren mijn ouders in Tokio, omdat mijn vader daar deelnam aan een internationale radio-conferentie. Hij heeft toen erg zijn best gedaan om bij Sumitomo te kunnen informeren, wat de reden was om ons in de oorlog mee te nemen naar Japan, wat toch ook voor de Japanners een ingewikkelde procedure moet zijn geweest. Maar de toegang tot Sumitomo werd hem gedecideerd geweigerd. Een aantal jaren later ging het echtpaar Levenbach o´o´k naar Japan. Zij kwamen wel bij Sumitomo binnen en werden plechtstatig ontvangen door ene Baron Sumitomo, maar antwoorden kregen ze niet en ze moesten al buigend weer vertrekken.

Later, toen in Amerika beter bekend werd, hoe ver verspreid de Amerikanen eerder hun onderzoeken hebben laten doen ten bate van de atoomontwikkeling, realiseerde de heer Levenbach zich, dat de 5 mannen, die werden te werk gesteld in Japan, precies de 5 personen waren, die vroeger te maken hadden met het door de Amerikanen gevraagde geheime onderzoekslaboratorium in Bandoeng.

De jaren verstreken, ieder was zijn eigen weg gegaan en zette het verleden zoveel mogelijk opzij. De ouders stierven en alleen de kinderen bleven over.

En dan, nog niet zo lang geleden, maakte ik kennis met de stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (EKNJ) waarmee mijn broer en ik in het najaar van 2001 naar Japan konden gaan. Heel graag zou ik de tempel willen terugzien en kennis maken met het hedendaagse Japan en zo kwam ook de gedachte bij mij op om nog e´e´nmaal te proberen om het mysterie van onze deportatie te ontrafelen. Omdat het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken deze reizen subsidie¨erde, schreef ik hen of zij NEC wilden verzoeken om mij een antwoord te geven op de vraag, die ons al ons hele leven bezig hield. Verder zou ik graag een bezoek aan de tempel en aan het Kanko hotel brengen. De maanden verstreken, maar enig antwoord bleef uit.
Toen Professor Muraoka daarvan hoorde was hij zo vriendelijk mij voor te stellen om een goede vriend van hem in Japan, de heer Inoue, te vragen of hij zou willen proberen om iets voor ons te bereiken bij NEC. Bovendien woont hij dichtbij Nagoya en de omgeving waar de tempel Kotakuji te vinden moest zijn. Zijn naspeuringen hebben hem heel wat werk gekost. Eigenlijk vormde het een spannend detective verhaal op zichzelf en dankzij zijn speurzin is het hem tenslotte gelukt om contact te krijgen met alle drie locaties !

En zo kwamen mijn broer en ik, na het eerste deel van onze EKNJ reis per trein in Nagoya aan. Het was fantastisch om op het perron kennis te maken met het echtpaar Inoue, dat ons de hele dag heeft begeleid. In het imposante na- oorlogse gebouw van het Kanko hotel wachtte ons de voltallige directie op en kon ik hen bedanken voor de zorgzame manier, waarop zij onze groep indertijd hebben opgevangen en verzorgd met de weinige middelen, die ze toen hadden. Daarna reden we naar de tempel Kotakuji. Het was een grote verrassing om daar ineens een tota´le herkenning te hebben van deze plek, die helemaal onveranderd bleek te zijn. We werden ontvangen door de oude weduwe van de vroegere priester en haar dochter en we konden echt met elkaar spreken, omdat de heer en mevrouw Inoue voor ons vertaalden. Na al die jaren was het alsof we weer de kinderen waren van toen, maar nu in staat om het ellendige verblijf daar goed te relativeren en van veel punten van herkenning zelfs te genieten. Na deze intensieve dag is er ’s avonds tijdens een voortreffelijk diner met de Inoue’s nog lang nagepraat.

Met ons reisgezelschap kwamen we enkele dagen later in Tokio aan, waar nog diezelfde dag een ontmoeting met NEC was afgesproken. Ik was op dat moment erg gespannen. Er was door velen zo´veel werk besteed, om zo ver te komen en wat zou nu de uitkomst zijn? In een enorme vergaderzaal, boven in het NEC gebouw, wachtte ons een speciaal ontvangst-comite´ van directie, archivarissen, vroegere medewerkers en in hun midden een krasse oude heer van boven de 90 jaar, de heer Osawa, die in de oorlogstijd directeur was van de laboratoria, waar onze vaders hun gedwongen werk moesten doen.
Kaarsrechtop en met krachtige stem heette hij ons welkom en overlegde een aantal papieren, die speciaal voor ons waren samengesteld en gezamenlijk werden doorgenomen. Duidelijke schema’s toonden aan, dat men daar bezig was een radarsysteem op te zetten en da´t was dan ook de eerlijke conclusie: het doel van ons verblijf in Japan was de ontwikkeling van RADAR !

Nog een beetje beduusd kwamen we van deze indrukwekkende vergaderingvandaan. Na 56 jaar kwam alsnog een eerlijk antwoord. Het besloot onze Japan-reis op een geweldige manier !

Het thema van vandaag luidt: “Kunnen we ons met elkaar verzoenen?”

Wel, ik heb iets verteld over mijn belevenissen en wat ik er recentelijk mee heb gedaan. Alleen door de grote inzet van Japanse mensen is het nu gelukt om duidelijkheid te krijgen over de reden van onze bizarre lotgevallen. De priester van de tempel verdiende vroeger grof geld aan het ons gevangen houden in opdracht van het Japanse leger en zijn vrouw moest niet veel van ons hebben. Nu´ zaten we op de vleur rondom de tafel in de woning van de priester en spraken we uitgebreid en geanimeerd met elkaar. In de tijd, dat onze vaders in Ikuta werkten, dacht de heer Osawa zoals hij het in zijn memoires verwoordde, alleen aan het belang van productie van nieuwe wapens, die zijn land en natie goed zouden kunnen dienen. Later schrijft hij over die tijd: “I may go so far as to say, that my Ikuta was the Paradise of the Fool. Through this bitter experience I am convinced that it is most important to have ample information and a correct perception of history.”
Uit deze innerlijke overtuiging kwam zijn vastberadenheid voort om mijn broer en mij nu, na al die tijd, open en zeer welwillend tegemoet te treden.

Mijn verhaal over onze deportatie is “ history.” Mijn verzoening werd compleet bij het contact met de Japanse mensen van nu´, wat mijn verleden krachtig heeft overstemd. Via de formele kanalen liepen de contacten uiterst stroef of helemaal niet. Deze tegenstelling tussen persoonlijke openheid enerzijds en grote terughoudendheid bij de instantie anderzijds, geeft een gespletenheid te zien, die pijnlijk aandoet en dat is vooral heel duidelijk in het “ officie¨le”, het “ regerende” Japan.

Hoe en wanneer komen zij daar zelf uit?

3, Overwegingen met betrekking tot verzoening ⎮ Mw. I. Buitendijk