“ontmoeting met elkaars verleden”

22 November 2003, Oegstgeest

inhoud

  1. Goede kampbewaker terugzien (video)
  2. Op zoek naar mijn Japanse vader
  3. Wat zocht ik nog na 50 jaar?
  4. Een reis naar Korea, een voormalige Japanse kolonie

1. Goede kampbewaker terugzien (video) ⎮ Dhr. D. Winkler, Mw. C. Winkler – Bartens

(De heer is de ere-voorzitter van De Stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan [EKNJ] )

Geachte aanwezigen,

Hartelijk dank voor de uitnodiging om hier een inleiding te houden over de vraag “wat ons er toe heeft bewogen om destijds naar Japan te gaan. De oorsprong ligt in het verleden toen de Nederlandse maatschappij in de 30er jaren in een diepe crisis verkeerde , waardoor veel Nederlandse jonge mannen in Indie¨ terecht kwamen.

Men hoort vaak spreken over “die goede oude tijd”en als ik dergelijke uitspraken hoor dan rijzen mijn haren soms te berge. Het was geen goede oude tijd,m aar een tijd van armoede en ellende. De meesten van ons, door de economische crisis, hadden weinig of geheel geen toekomstmogelijkheden. De oudste kinderen in de vaak grote gezinnen moesten direct na de Lagere School gaan werken, de meisjes als daghitjes of op een naaiatelier, de jongens bij een baas voor een grijpstuiver. En de werkuren waren 48 uur en soms langer, tegen een karig loon van 8 cent per uur. De film die u straks zal worden getoond geeft dan ook een duidelijk beeld hoe de situatie in de periode was.

Nederland had in de 30er jaren 8 miljoen inwoners en de werkeloosheid was gestegen tot ruim 450.000. Sociale voorzieningen waren er amper en als men werkeloos was werd men verwezen naar het Maatschappelijk Hulpbetoon. Men kreeg dan z.g. “steunzoals”dat toen heette met een maximaal van f. 3,50 per week. Men moest zich 2 maal per dag melden, het z.g. “stempelen”. In die periode moesten de fietsers belasting betalen, het z.g. belastingplaatje ad f.2,50, als werkloze kreeg men een kosteloos plaatje met een gaatje erin. Een vernedering, want hieraan kon men zien dat je werkeloos was. De maaltijden waren zeer karig, men stond in de rij voor retourbrood, dit was brood dat aan het eind van de dag overbleef en dat kostte dan 8 cent.

Vrijbankvlees werd verkocht aan het slachthuis, dit was 2e keus vlees. Aan werklozen werd vlees in blik verstrekt. Fruit was voor velen kostbaar en men had in die tijd op het dressoir een schaal met kunstfruit staan. Volle melk kon men vaak ook niet betalen en men kocht dan vaak “taptemelk”, de hedendaagse “magere melk”. Van het brood werd vaak broodpudding gemaakt met suiker en kaneel, wat ik als kind best lekker vond.

Min.Pres. Colijn voerde de “aanpassingspolitiek”in en ook op het lage “steunbedrag” werd gekort. Loonsverlagingen waren aan de orde van de dag. De werklozen werden ingezet bij de D.U.W. (Dienst Uitvoerende Werken) zoals het Amsterdamse Bos, de Drooglegging van de polders, de Veenkolonie¨n en noem maar op. Zij die weigerden werd hun steun ontnomen en zoals ik al reeds heb gezegd voor voedsel was bijna geen geld.

In die periode toen Nederland nog kolonie¨n bezat en aldaar een leger, had de regering Colijn bedacht dat de jongeren die geen werk hadden konden solliciteren naar het K.N.I.L. Het Kon.Ned.Ind.Leger. Dit heette het zog. Capitulantenstelsel. Men kon tekenen voor 3 of 5 jaar. Van de 1000 sollicitanten werd 80% afgekeurd en na een zware training van 3 maanden kon van het resterende deel 10% in dienst. Zij die 3 jaar hadden getekend kregen f.50,- en 5 jaar f.100,- premie, een aardig zakcentje in die tijd. Het Capitulantenstelsel hield in, dat na bee¨indiging van de diensttijd, men in aanmerking kon komen voor een baan bij de overheid. De advertenties in de kranten en de affiches in de dagbladen zorgden voor grote aantallen jonge mannen.

Mijn vertrek naar Indie¨ vond plaats in februari 1940 als jongeman van 23 jaar. Men diende zeker in het bezit te zijn van een M.U.L.O.diploma.

Dan start ik nu de film met daarop een kleine pauze waarna een documentaire zal worden vertoond hoe de K.N.I.L.militairen het Japanse krijgsgevangenschap hebben overleefd. Deze documentaire heb ik gemaakt met een team van Japanners in Japan en in Nederland.

U zult zich misschien afvragen waarom ik met mijn vrouw, na eerst Indonesie¨ en Birma te hebben bezocht, ook naar Japan ben gegaan? N.l. er waren ook goede Japanners, o.a. een zekere Tamura. Deze Japanse voorwerker die boven ons gesteld was, gaf ons vaak rust, sloeg niet, gaf van zijn karige eten ook nog wat weg en smokkelde soms berichten van de oorlogstoestand de mijn binnen, die wij op onze beurt weer aan een Nederlands officier, die de Japanse taal machtig was, ter vertaling doorgaven.
Deze man is mij in mijn herinnering altijd bijgebleven en is de oorzaak geweest dat we naar Japan zijn gegaan in 1985 om te trachten hem op te sporen, hetgeen ons gelukt is.

In de film over een van de Japanse reizen met lotgenoten wordt zowel in het Nederlands als Japans gesproken en die zal u nu vertoond worden. Deze film laat zien hoe ex-krijgsgevangenen worden geconfronteerd met meerdere Japanse voorwerkers, ook hun bezoek aan restanten van voormalige kampen en hoe daar emotioneel op gereageerd wordt.

In de loop der jaren heb ik meer dan 300 ex-krijgsgevangenen en nabestaanden mee op reis genomen. Door hun ervaringen met de huidige generatie Japanners heeft dit helend gewerkt. Velen hebben jaren met een trauma rondgelopen en door deze bezoeken zijn er vriendschappen ontstaan, die men voorheen voor onmogelijk had gehouden.

In mijn boekje “Mijn kampverleden 1942-1945” staan mijn ervaringen uit de oorlogstijd en de geleden ontberingen beschreven. Uiteraard dacht ik er toen anders over dan heden ten dage. Dan vraag ik nu graag uw aandacht voor de film, waarna u, als u dit wenst, vragen kunt stellen.

Bij de vele bezoeken aan ex-krijgsgevangenen en nabestaanden Japan, t.w. 153, heb ik veel materialen gekregen zoals dagboeken, recepten, in de kampen gemaakte materialen etc. en deze geschonken aan het Museum voor het Onderwijs (MUSEON) te Den Haag. De te vertonen film behoorde hier ook bij. Dit is een film die gemaakt is door een tabaksplanter in Dehli, die de verhoudingen laat zien van werkgever tot werknemers ( de z.g. koelies). De film was zonder geluid en is door mij en het Museon van achtergrondgeluid voorzien.

Ik vind het belangrijk dat deze film als eerste wordt vertoond, daarna Nederland tijdens de 30 crisisjaren en tot slot de oorlog met Duitsland/Japan en de bevrijding.

Als extra film e´e´n van de vele bezoeken aan Japan, die tot stand kwam in samenwerking met de Japanse t.v., die behalve in Japan ook in Nederland ( in het Museon) is opgenomen. Deze film is in geheel Japan vertoond en als indrukwekkend ervaren.

Volgorde van de te vertonen videofilms:
Nederlands-Indie 1912-1920
Nederland in de crisisjaren
De oorlog met Duitsland en Japan
Een documentaire gemaakt door een Japanse t.v.ploeg in Japan en Nederland, waaraan ik heb meegewerkt.

2. Op zoek naar mijn Japanse vader ⎮ Mw. Jeanne Ham

(lid van de Vereniging JIN [Japans Indische Nakomelingen] )

VOORWOORD

Geachte aanwezigen,

Ik heb het verzoek ontvangen om op deze bijeenkomst van Dialoog Nederland-Japan over mijn zoekactie naar mijn Japanse vader te vertellen, wat ik met plezier zal doen. De heer Lindeijer heeft mij medegedeeld dat de thema voor deze dag zou zijn: -ik interpreteer het als volgt – “de ontmoeting met mijn Japanse vader en de betekenis ervan in mijn leven”.

Mijn verhaal omvat de volgende vragen: waarom zoekactie, hoe ging dat, hoe is de ontmoeting gegaan, hoe is het nu?

De rode draad door mijn verhaal is oorlog en liefde.

Allereerst zal ik u middels het tonen van mijn stamboom en familiefoto’s een stukje familiegeschiedenis verhalen.

Genealogie

Mijn voorvader is SENTOT ofwel Kanjeng Pangeran Alibasah Abdulmustapha Prawirodirdjo.
(Kanjeng is aanspreektitel; Pangeran= prins). Hij was op zijn achttiende legerbevelhebber van DIPONEGORO die de Java-oorlog (1825-1830), – opstand tegen de Hollandse bezetting- leidde. Sentot was een neef van Diponegoro, beiden waren zonen van de Sultan van Jogyakarta. Een van zijn zonen van zijn vierde vrouw heette Raden Arija Prawirokoesoemo. Dan komt mijn overgrootvader Raden Mas Pandji Soemodiprodjo. Mijn grootmoeder heette Raden Ajoe Soertilah. Mijn moeder heet Raden Adjeng Hartini.

Het verhaal van mijn moeder

Het leven van mijn moeder was gemakkelijker en comfortabeler geweest als zij een Javaanse man van goede komaf had gehuwd. Zij werd echter verliefd op een Japanse man die ook werkzaam was in hetzelfde bedrijf waar zij werkte. Gedurende twee jaar had zij een LATrelatie met mijn vader. Deze relatie hield zij echter geheim voor haar familie. Mijn grootmoeder heeft hem 1x ontmoet. De oorlog liep ten einde, toen de dramatische gebeurtenissen kort na elkaar voorvielen. Mijn moeder was in verwachting van mij, toen mijn vader plotseling vertrokken was, zonder enig bericht achter te laten. Navraag bij zijn baas leverde niets op, hij overhandigde mijn moeder het spaarboekje van mijn vader ‘met de beste wensen’. Mijn moeder zocht overal naar mijn vader en was, tot het moment dat ik haar de lotgevallen van mijn vader vertelde, ervan overtuigd geweest dat hij haar in de steek had gelaten. Mijn moeder hield heel veel van mijn vader en de gedachte dat zij verlaten werd en dat zij een buitenechtelijk kind zou krijgen, maakte dat zij zich haar hele leven verbitterd en teleurgesteld voelde. Ik was dus het kind zonder vader.

Mijn vader

Mijn vader werd geboren in 1923 of 1924 in Himeji, een plaatsje vlakbij Kobe en werkte in Indonesie¨ als boekhouder bij het handelsbedrijf MARUBENI in Surabaya. Daar leerde hij mijn moeder kennen. In 1944 werd hij echter voor de dienstplicht opgeroepen en verdween op die manier uit mijn moeder’s leven, zonder een bericht achter te laten en zonder afscheid te kunnen nemen. Het is spijtig en triest dat mijn vader en mijn moeder elkaar niet hebben kunnen vertellen hoe en waardoor hun leven (en relatie) zo drastisch is veranderd. Een van de onze reisgenoten op onze reis door Japan, vertelde mij dat zij in Kyoto mijn vader gesproken had. Zo vernam ik dus dat mijn vader in Bali gevangen werd genomen door de Australie¨rs en pas in 1947 terugkeerde naar Japan. In Japan mochten zij niet over hun ervaringen praten en ook mochten zij gedurende 5 jaar geen contact opnemen met het buitenland.

Mijn verhaal

Ik heb altijd wel geweten dat ik een Japanse vader heb. Toen ik nog klein was, werd ik Chan genoemd, ‘Poppetje’. Van mijn grootvader, de vader van mijn moeder, kreeg ik de naam Harmani, wat in het Sanskriet juweel betekent. Later is mijn moeder Christen geworden en kreeg ik mijn doopnaam Jeanne. Wat ik van mijn kindertijd herinner is dat ik altijd alleen was, en voor mezelf moest zorgen. Mijn moeder die een fulltime administratieve baan had, was in haar vrije tijd mezzosopraan bij een groot koor. Mijn oma, een schat van een vrouw, diende als mijn emotionele opvang. Na de middelbare school ging ik Engelse taal en literatuur studeren, en behaalde mijn kandidaats (BA). Omdat mijn jongere zusje moeilijk kon leren , nam mijn moeder de beslissing om naar Nederland te gaan. In 1968 vertrokken wij met ons driee¨n naar Nederland. Ik trouwde en kreeg drie kinderen. Toen de kinderen eenmaal op de Basisschool zaten, ging ik aan de Utrechtse universiteit Oosterse talen en culturen studeren. Tot aan mijn Kandidaats was de aandacht volledig gewijd aan Sanskriet en de Indonesische talen zoals Oudjavaans, Maleis en Indonesisch. In de doctorale fase kwamen taalfilosofie, algemene taalwetenschap, godsdienstwetenschappen aan de orde. Na mijn afstudeer ben ik werkzaam geweest bij verschillende taalinstituten als taaldocent Indonesisch en gaf tevens advies en begeleiding aan Nederlanders die naar Indonesie¨ werden uitgezonden. Ook gaf ik cursussen aan Nederlanders die op vakantie gingen naar Indonesie¨.

Waarom zoekactie?

Het zal misschien wel 20 jaar geleden zijn dat mijn moeder mij de foto van mijn vader overhandigde. Ik heb hem toen in een map “niet realiseerbaar” gestopt. Wel speelde ik met de gedachte te gaan zoeken, maar de vraag was HOE??
In de zomer van het jaar 2000 sprak een onbekende man mij aan en vertelde over zijn Japanse vader en over de vereniging JIN (Japans Indische Nakomelingen). Ik heb deze vereniging benaderd en men is een zoekactie gestart om mijn Japanse vader te vinden. In heel korte tijd −binnen drie maanden!! (sommige JIN-leden zoeken vergeefs voor 10 jaar of langer) – heeft de inmiddels 80-jarige oud-journalist de heer Uchiyama d.m.v een fax medegedeeld dat mijn vader gevonden was. Dit goede nieuws veroorzaakte in onze familie een emotionele schokgolf, bovendien schreef mijn vader mij daarna dat hij blij was van mij te horen. Ik was trots en gelukkig, ik had opeens een vader!! Ik kon het bijna niet geloven, de man op de oude foto was plotseling iemand van vlees en bloed, en iemand wiens genen ik had… Mijn moeder reageerde blij-verrast en beleefde opnieuw de tijd die ze met hem had doorgebracht.

De ontmoeting met mijn Japanse familie

Mijn Japanse halfzus Kyoko schreef een hartelijke, ‘zusterlijke’ brief, waarin zij vertelde dat zij en haar moeder in eerste instantie geschokt waren te horen dat mijn vader voor zijn huwelijk met haar moeder een relatie had met mijn moeder en dat daaruit een kind was geboren. Zij heeft haar vader verweten niets te hebben verteld en ook dat hij geen moeite had gedaan om mijn moeder en mij te zoeken. Haar moeder was aanvankelijk in paniek geraakt door het nieuws. Maar na een poosje heeft iedereen in de familie het nieuws laten bezinken, en alles geaccepteerd. Mijn halfzus schreef mij dat ze blij is te horen dat ze nog een zus heeft. Haar oudere broer is namelijk een paar jaar geleden overleden, en zij ziet mij als ‘een geschenk uit de hemel’. Ook toonde zij begrip voor de gevoelens van mijn moeder en uitte haar medeleven voor mijn jeugd zonder vader.
In mei van 2001 schreef Kyoko dat zij en haar dochter naar Nederland zouden komen en mij en mijn kinderen wilden ontmoeten. Het nieuws was een verassing voor ons en wij waren heel opgewonden, want het is een ontmoeting met nieuwe familieleden uit een ver land!… Het was een heel gezellige dag geworden en de sfeer was ontspannen. Wij hebben Kasteel Haarzuilen bezocht en de stad Utrecht en zijn daarna naar mijn dochter’s huis gegaan en hebben daar een heerlijke lamsbout gegeten. Kyoko had voor mijn moeder en mij cadeautjes van mijn vader meegebracht.

De reis naar Japan en de ontmoeting met mijn vader

Ik voelde mij een gelukkig en zeer bevoorrecht mens toen ik hoorde dat ik mee kon gaan met de EKNJ groep naar Japan. Het voelde aan als een positief resultaat van mijn zoekactie: Japan bezoeken betekende voor mij dat ik de andere helft van mijn identiteit zou ontdekken. Mijn hele leven heb ik mij afgevraagd wat het Japanse in mij zou zijn. Mijn Japanse identiteit heb ik beschouwd als een schatkist, maar dan e´e´n die op slot is. Op deze reis zal die opengaan en dan zal ik de inhoud kunnen aanschouwen, aanraken en voelen dat het mij toebehoort.
Vanaf het moment dat je een zoekactie onderneemt naar je biologische vader, wordt er tevens een verwerkingsproces gestart. De reis is dus ook een psychologische reis: je komt nieuwe feiten tegen en die moeten allemaal een plekje krijgen binnen je ervaringswereld. Ik heb altijd belangstelling gehad voor Japan en heel veel erover gelezen. Onder de Westerse schrijvers o.a. boeken van Ian Buruma, Karel van Wolferen, Rudy Kousbroek, Adriaan van Dis. Ook werken van Westerse economen over de Japanse economie. Ook las ik romans van Japanse schrijvers zoals Yukio Mishima, Kenzaburo Ooe enz. en reisbeschrijvingen van Japan. U kunt zich dus mijn opwinding voorstellen bij de gedachte dat ik het object van mijn leesijver in het echt zou zien en meemaken, met als hoogtepunt van de reis: mijn biologische vader ontmoeten!!
De ontmoeting met mijn vader en zijn gezin zal ik laten zien aan de hand van foto’s, woorden schieten te kort om alles te beschrijven.

Welke betekenis heeft de ontmoeting met mijn biologische vader in mijn leven?

Zoals ik eerder heb opgemerkt gaat een zoekactie gepaard met een verwerkingsproces. Waarom ga je zoeken? Je wilt antwoorden hebben op vele vragen, je wilt dat deel van jezelf dat incompleet is completeren, de puzzel-stukjes passend maken……
Ik kan nu zeggen dat ik mij een compleet persoon voel, ik weet waar mijn genen vandaan komen, waarom ik ben zoals ik ben. Ik kan zelfs zeggen dat ik op mijn vader lijk en ik zie bepaalde fysieke kenmerken ook bij mijn kinderen en kleinkinderen!
Mijn vrienden en kennissen zeggen dat ik veel opener ben, daarvoor was ik zeer gesloten. Ik ben ook rustiger geworden, de onrust is weg: ik heb geen vragen meer en geen antwoorden meer nodig. Ik was zoekende, en heb gevonden.
Mijn moeder was zo blij toen mijn vader mij een brief schreef, zij heeft erkenning gekregen en weet dat haar leven en dat van mijn vader doorkruist is geweest door de wereldgebeurtenissen. Mijn vader heeft denk ik ook rust gevonden, hij heeft altijd wel aan mijn moeder en mij gedacht, en zich waarschijnlijk zorgen gemaakt. De relatie tussen mijn moeder en mij is nu aanzienlijk verbeterd.
Voor mijn kinderen betekent het dat de familiegeschiedenis geen mysterie meer is en dat zij nieuwe familieleden hebben gekregen.

Als conclusie wil ik opmerken dat kinderen het recht hebben over hun afkomst te weten.

Slotwoord

Tot slot wil ik mijn dank betuigen aan de vereniging JIN, de EKNJ, en de Japanse regering en aan alle mensen die mij hulp en steun gegeven hebben en aldus mogelijk gemaakt hebben mijn zoekactie naar mijn biologische vader tot een positief resultaat te brengen.
De ontmoeting met mijn vader heeft mij een gelukkig mens gemaakt en heel veel mensen om mij heen ook positief gestemd.
Ik ben dankbaar dat er mensen zijn die ik LOTUSMENSEN noem. In India is de lotus, een prachtige witte bloem, een symbool voor wijsheid en schoonheid. De lotus groeit aan de stengel van een plant, die diep wortelt in zwarte modder. Alles wat met geweld en oorlog verbonden is, vindt plaats in die dikke, zwarte modder. Zoals u misschien ook weet, wordt de Verlichte Buddha altijd gezeten op een lotusbloem af-gebeeld.

Gedicht

A landscape for dear Victor
W.S. Rendra in : ‘ Sajak sajak sepatu tua’.

Apabila kita bertiarap di bukit yang damai
kita mengarah lembah
dengan gelagah dan semak-semak berbunga.
Di langit yang bersih terpancanglah matahari
sepanjang tahun selalu bercaya.
Maka angin lembah
bertiup dengan merdeka.
Suara yang gaib memanggiku.
Tangan yang gaib melambaiku.

Sebuah sungai yang putih sebagai pita
mengalir jauh di tengah
selalu bernyanyi bagai sediakala
sedang jalan kereta api menjalar di sebelahnya.
keretanya lewat dengan asap yang jenaka
mencorengkan warna kelabu di udara
disapu angin kemarau
dalam permainan dan semangat remaja.

Permainan den derita bangsaku.
Lebih jauh lagi
setelah warna hijau dan putih ini
bumi berwarna kuning kerna padi telah menua
dan di bawah matahari jerami berwarna bagai tembaga.
Orang-orang yang coklat bergerak di tanah coklat
Mereka bekerja dan mencumbu tanahnya
Maka sambil menghadap kesuburan
rumah-rumah di kiri berjongkok dengan tentram.
Tempat berpagut jiwa bangsaku.

Bagai titik-titik beragam seratus warna
beterbangan burung-burung dan kupu-kupu
malaikat kehidupan dari bumi
Dan sebuah jalan yang kelabu
dari kanan menuju ke cakrawala
menuju kota.
Mobil yang kecil dan biru
lewat di atasnya.

Suara yang gaib memanggiku.
Tangan yang gaib melambaiku.
Tangan bangsa ini harus dikepalkan.
Bukit dan lembah ini harus bermakna.
Harus diberi makna.

Di kali perempuan telanjang dan mencuci
mereka suka bernyanyi tentang harapan yang sederhana
dan tentang kerja lelakinya.
Sedang ditepi sungai
rumpun bambu bergoyangan.

Victor yang baik
percik darah saya yang pertama
di bumi ini tumpahnya.

A landscape for dear Victor

Wanneer wij op een vredige heuvel
voorover op onze buik liggen
Dan kijken wij neer op het dal
vol bloeiende rietplanten en struiken.
De zon vastgepind
aan de smetteloze hemel
schijnt het hele jaar door.
En de dalwind waait
onbelemmerd, vrij.
Een misterieuze stem roept mij.
Een onzichtbare hand wenkt mij.

Ver in het midden stroomt een rivier
als een wit lint
zingend als vanouds.
De spoorlijn kronkelt zich er naast.
De wagons glijden voorbij met hun speelse rook
grijze lijnen schetsend in de lucht
die door de droge, moesson-wind
worden weggeveegd
speels en levenslustig.

Het spel en het leed van mijn volk.
Iets vederop
na deze groene en witte kleuren
kleurt de aarde geel want de paddi is gerijpt
en onder de zon ligt het hooi kopergekleurd.

Bruine mensen lopen op de bruine aarde
zij bewerken en beminnen het land.
Links hurken vredig de huisjes
voor hen ligt vruchtbaarheid.
Een plek liggend in de omarming van de ziel van mijn volk.

Als honderdkleurige stipjes
vliegen vogels en vlinders af en aan
engeltjes van het leven op aarde.
En rechts loopt een grijze weg
naar de horizon
naar de stad.
Een auto klein en blauw
rijdt over die weg.

Een mysterieuze stem roept mij.
Een onzichtbare hand wenkt mij.

Moge de vuist van dit volk gebald worden.
Moge deze heuvels en dalen betekenis krijgen.
Men moet betekenis aan hen geven.

In de rivier zijn de vrouwen naakt aan het wassen.
Vaak zingen zij over hun sobere hoop
en over het werk van hun mannen.
Aan de oever van de rivier
wuift een bamboebos.

Beste Victor
mijn eerste druppel bloed
viel op dit land.
(vert. Jeanne Ham )

Ik dank u voor uw aandacht.

3. Wat zocht ik nog na 50 jaar? ⎮ Jan A. Pellegrino

(lid van Stichting Sakura)

Introductie

Geachte dames en heren,
Mijn naam is: Jan Pellegrino En zoals u mij hier ziet, zou u nu al 2 vragen kunnen hebben, nl. hoe kan hij een Nederlandse voornaam hebben en hoe kan hij een Italiaanse achternaam hebben? Ook ik heb natuurlijk die vraag gehad. Nog voordat ik die als kind kon stellen, werd het antwoord al gegeven; je hebt een Chinese grootmoeder en een Nederlandse vader, wiens familie oorspronkelijk uit Italie¨ kwam. Als kind heb ik hiermee leren leven en de wereld zoals ik die leerde kennen, was volgens mij niet anders dan die van mijn Hollandse leeftijdgenoten.

Ontdekking
Circa 10 jaar geleden, na een televisie-uitzending over de nasleep van de oorlog in Indie¨, besefte ik dat ik een andere biologische vader moest hebben dan tot dan toe was voorgehouden. Ik was opgegroeid met een vader die als Japanse krijgsgevangene aan de Birma-spoorlijn gewerkt heeft. Er bleek dat deze niet bij mijn geboorte in Indie¨ aanwezig geweest kon zijn. Maar wie mijn biologische vader was, wist alleen mijn moeder en die kon dat niet vertellen. Zij was in de oorlog als tiener gevangen geweest in een Japans vrouwenkamp op Java en daardoor teveel getraumatiseerd.

Verdriet
Mijn wereld stortte ineen. Een verdrietige periode brak voor mij aan. Veel familieleden bleken te weten dat ik een andere biologische vader had, maar uit solidariteit met mijn ouders zwegen zij. En ze wilden nog steeds niets daarover vertellen. Ik voelde me alleen. Mijn wereld bleek slechts een luchtkasteel. Het meest essentie¨le aspect, nl. vanzelfsprekendheid, ontbrak. Wat voor anderen vanzelfsprekend was, kende ik niet: bruiloft van de ouders, trouwakte van je ouders, zelf gaan trouwen, kennis van je geboorte-gegevens, maar ook wiens kleur ogen ik heb, enz. M’n opvoeding was erop gericht om te voorkomen dat ik achter het geheim van mijn ouders zou komen. De haat tegen Japanners en tegen Koreanen die door de Japanners als kampbewakers waren aangesteld, kwam in een ander perspectief. Dat werd met een schok duidelijk.
Verklaard werd nu waarom ik er anders uitzie. Waarom ik zoveel kleiner en tengerder ben. Waarom ik een ander karakter heb. Waarom ik andere intellectuele kwaliteiten heb. Waar mijn geboorte-akte was en ook hoe mijn voor- en achternaam tot stand is gekomen. En dat er altijd een onzichtbare muur heeft bestaan tussen mij, mijn ouders en mijn Nederlandse broer en zus.
Verdrietig en tegen de wil van mijn moeder in, besloot ik om mijn familie te gaan zoeken. Daarbij waren er onverwachte tegenslagen. Goede vrienden vonden dat ik niet moest zoeken; ik kon beter alles laten zoals het was. Per slot van rekening was de geschiedenis al bijna 50 jaar oud. Mijn biologische vader kon al lang overleden zijn. Of hij zou mij helemaal niet willen kennen, zo hielden ze mij voor.
Ook organisaties die ik benaderde om informatie, meldden mij dat zij vanwege de privacy van mijn moeder en biologische vader mij niet van dienst konden zijn. Hoezo privacy, zo vroeg ik me af. Is het niet pijnlijk genoeg om in aanwezigheid van vreemden kenbaar te moeten maken dat ik mijn vader zocht onder “verdachten van oorlogsmisdaden?”

Onverwachte steun
Gelukkig ontving ik ook morele steun, vaak uit onverwachte hoek. Mensen die zonder persoonlijk belang, maar met meegevoel, hulp boden. Mensen van Sakura en van de Indische naoorlogse generatie. Praktische hulp kreeg ik van sommige familieleden, van mensen van archieven en organisaties in Nederland en daarbuiten. En velen reken ik nu tot mijn persoonlijke vrienden omdat ze voor mij zo belangrijk zijn geweest en omdat ze hebben meegeleefd met mijn persoonlijke zoektocht.

Zoektocht
Het zoeken begon met een telefoongesprek met iemand van het oorlogsmuseum te Overloon in Noord-Brabant. Via familieleden, archieven in Nederland, Engeland, Indonesie¨, Korea en via organisaties als FIOM en International Social Services vond ik een belangrijke ingang in Zuidkorea. Uiteindelijk na 3 jaar eindigde mijn zoektocht met een bezoek aan mijn Koreaanse familie. Mijn biologische vader was al geruime tijd overleden, maar mijn familie bleek er trots op dat ik hen gevonden had. Na 3 bezoeken over een periode van 7 jaar, een Koreaanse nicht die enkele maanden bij mij woont en een bezoek van mijn dochter aan Korea, weet ik nu zeker, dat ik een bijzondere plaats in de familie inneem.

Afronding
Een mijlpaal in mijn geschiedenis was de kennismaking van mijn dochter van 16 jaar met haar Koreaanse familie vorige maand. Met trots toonde ik haar het land van haar voorouders. Hoewel ik elke dag nog aspecten van mijn geschiedenis aan het herschrijven ben, beschouw ik afgelopen reis als het compleet maken van de familiegeschiedenis. En daarmee ook het bee¨indigen van de oorlog in mezelf, die ik door mijn opvoeding altijd gevoeld heb.

Beeldpresentatie
Ik ga u in enkele minuten een beeld- en geluidspresentatie geven van mijn familie, beginnend met grootouders en doorlopend naar mijn dochter. Mijn ex-partner, de moeder van mijn dochter, geeft in een kort interview aan dat zij moeilijk kan bepalen wat Indisch en wat Koreaans is aan onze dochter. In de laatste beelden ik laat zien dat ik mijn ziel hervonden heb in Korea en wat ik in Nederland mis. De opening, afsluiting en achtergrond van de beeldpresentatie zijn zo gekozen omdat ik mijn persoonlijke geschiedenis beschouw als het leggen van sporen in zand.

Deze beeld- en geluidspresentatie is gemaakt voor mijn dochter en de vrienden die met mij meegeleefd hebben, zodat zij konden zien waar ik al die tijd over heb gesproken. Ik hoop dat het u evenzeer aan zal spreken.

Slotwoord
Ik hoop dat u, als u ooit verzocht wordt om te helpen familie terug te vinden, uw hulp niet zomaar afwijst. U kunt met uw hulp mensen intens gelukkig maken en helpen oude vijandschappen te overbruggen. Ongetwijfeld maakt u daarmee ook vrienden voor het leven.

Mocht u na afloop nog vragen hebben dan zal ik die, als er tijd voor is, graag beantwoorden.

4. Een reis naar Korea, een voormalige Japanse kolonie ⎮ Takamitsu Muraoka

Sommige van u hebben zich al afgevraagd wat nou onze reis naar een voormalige Japanse kolonie heeft te maken met de dialoog Nederland-Japan. De reis heeft wel heel wat te maken met mijn en mijn vrouws betrokkenheid met deze groep. Die is een soort ‘spin-off’ van de laatste zes samenkomsten en mede geïnspireerd door wat de stichting Boete en Verzoening doet, de voorzitter waarvan, dhr Wout Bouwman, ons in de 3de samenkomst toegesproken heeft.

Ik weet niet wat u van Korea weet. Het is u misschien bekend, dat als voorbereiding op het jongste wereldvoetbalkampioenschap een Nederlander het Koreaanse team heeft getraind. Hij is in heel Korea tot een held geworden. Uiteraard horen we laatste tijd heel wat over de politieke en militaire spanning in het Koreaanse schiereiland. Het aantal Koreanen dat in Nederland woont telt niet meer dan 1000, denk ik. Of heeft iemand van een zekere Nederlander, Hendrik Hamel ooit gehoord? Maar, voor de doorsnee Nederlander ligt Korea ver weg; het is in het Verre Oosten. Voor ons Japanners echter is het anders. We zijn buurlanden. In Japan wonen heel wat Koreanen, sommige vrijwillig, maar de meesten zijn nakomelingen van hun voorouders die in de laatste eeuw onder dwang naar Japan gebracht zijn. Maar de geografische, fysieke nabijheid betekent niet automatisch dat we elkaar echt goed kennen. Een paar jaar geleden heb ik een boekje in het Japans gelezen: “Meneer, is er de vlag?” Het gaat om een Koreaans jongetje, wiens vader, een zakenman, enige jaren in Japan werkzaam was. Elke Japanse school viert in het najaar een sportdag. In een gegeven jaar kondigde een onderwijzer zijn leerlingen aan dat de sportdag in een internationale sfeer zou gevierd worden en dat ze rond het sportveld van de school allerlei vlaggen zouden gaan zien. Toen stak het Koreaanse jongetje zijn hand op en vroeg: “Meneer, is ook onze vlag er bij?” De onderwijzer verzekerde hem meteen met “Natuurlijk, hoor.” Na de les ging hij toch maar even naar de opslagruimte toe en zag er geen Koreaanse vlag. Dit incident is aanleiding geworden voor een serie studieontmoetingen van ouders van scholieren van de school en een studiereis naar Korea. Het incident is tevens typerend voor de zienswijze en opstelling van de gemiddelde Japanner: namelijk, minachting van direct aangrenzende buurlanden en bevolkingen ervan enerzijds en het verlangen naar contacten met de ver weg liggende westerse wereld anderzijds. Er wordt vaak gezegd, dat Japan een weeskind in Azie¨ is.

In ieder geval is onze kennis, die van Keiko en mijzelf ,van de naoorlogse generatie, over buurland Korea tot voor kort tamelijk beperkt geweest. We wisten wel, dat Korea van 1910 tot 1945 een Japanse kolonie was. Een van mijn ooms studeerde geneeskunde aan de toenmalige keizerlijke universiteit van Seoul. Na onze komst in dit land in 1991 zijn we frontaal geconfronteerd
met de donkere periode van betrekkingen tussen Nederland en Japan, met name ten aanzien van het lot van Nederlanders die in het voormalige Nederlands Oost- Indie¨ aanwezig waren tijdens de 2de wereldoorlog. Juist in dit kader is onze interesse iets uitgebreid en sindsdien hebben we ons verdiept in de geschiedenis van ons vaderland m.b.t. Aziatische volkeren in de moderne tijd.
Enkele jaren geleden zijn we begonnen te bidden, om leiding van Godte vragen over de kwestie, hoe we de jaren na mijn pensionering in zijndienst zouden kunnen gebruiken. Sommige wetenschappers staken hun vakwerk met het bereiken van deze belangrijke mijlpaal in hun leven. Maar ik was er zekervan, dat er nog heel wat op mijn vakgebieden zou overblijven, dat mij nog jaren zou kunnen boeien en bezighouden. De vraag was echter of het juistwas dat ik de hele vrijgekomen tijd aan eigen wetenschappelijk onderzoek zouwijden. Immers met mijn emeritaat zou ik helemaal vrijgesteld worden van onderwijstaken. Geleidelijk zijn we tot de overtuiging gekomen, dat die vrijgekomen tijd een gave van God is en dat ik, zolang ik geestelijk en lichamelijk gezond blijf, elk jaar een tiende van die tijd aan onze God moet teruggeven doordat ik de kennis en interesse op mijn vakgebieden op basis van vrijwilliger in dienst zou kunnen stellen in Aziatische landen die in de 20ste eeuw onder het Japanse imperialisme en militarisme geleden hebben. Met deze gedachte heb ik met een zeker dhr Min, secretaris-generaal van het Koreaans Bijbelgenootschap, contact opgenomen. Hij was net als ik aan de Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem gepromoveerd. Ik heb hem gevraagd wat hij van mijn idee vond. Mijn benadering heeft bij hem, zoals hij pas tijdens ons verblijf in Korea heeft verteld, moeilijke vragen opgeroepen. Nadat hij hier maandenlang over nagedacht had, heeft hij positief gereageerd en vervolgens voor mij een onderwijsprogramma opgesteld met medewerking van twee theologische seminaria in de hoofdstad van Korea.

Op mijn 65de verjaardag heb ik een kaartje ontvangen van onze Nederlandse buren. Op de voorzijde van het kaartje is een korenveld rijp voor oogst getekend. Aan de binnenzijde hadden mijn buurvrienden geschreven, onder andere, “Takamitsu, op deze kaart staat het koren hoog, klaar voor de oogst. Is 65-worden ook een beetje: gaan oogsten wat er allemaal is gezaaid tot nu toe …?”

Op mijn 65de verjaardag hebben Keiko en ik een Japanstalige kerkdienst in Amstelveen bijgewoond, waar de voorganger, een Koreaan, heeft gepredikt. Na afloop van de dienst heb ik over het kaartje verteld en er aan toegevoegd: “Morgen vertrekken Keiko en ik naar Korea, niet als toeristen maar om daar te oogsten wat onze voorvaders in de eerste helft van de laatste eeuw gezaaid hebben.” Op onze weg naar huis is er bij mij een aanvullende gedachte opgekomen: Tevens gaan we naar Korea toe om een nieuw soort zaad te zaaien.

Op de volgende dag zijn we vertrokken en op dinsdag zijn we in Seoul aangekomen. Op woensdag ben ik aan de slag gegaan aan het Methodist Theological Seminary met ongeveer 15 studenten en docenten, welke laatste mede als tolken hebben gediend. Voor ons vertrek had men mij meegedeeld, dat ik in de eerste week 7 eenheden onderwijs zou verzorgen. Bij de eerste kennismaking met mijn gastheer bleek echter, dat een onderwijseenheid uit 3 lessen zou bestaan met het gevolg dat al aan het einde van de eerste dag al wat ik voorbereid had, op was en elke dag na afloop van twee eenheden lessen moest ik me op volgende dag voorbereiden. Ondanks deze tamelijk zware onderwijslast was de ontvangst geweldig en de studenten waren zeer gemotiveerd. Na afloop van de laatste les heb ik hun gezegd, o.a., dat ik het voorrecht ten zeerste waardeer, hen te dienen, die het vak, geen verplicht vak, maar een optie, met zo’n interesse hadden gevolgd en een Japanse docent volle respect hadden bewezen, terwijl mogelijk hun vaders en moeders, en ongetwijfeld hun grootvaders- en moeders vaak tegen hun eigen wil zware en ellendige arbeid opgelegd gekregen hadden.

In de tweede week nam ik deel aan een workshop georganiseerd door hetKoreaanse bijbelgenootschap en hield twee lezingen. Zes dagen vanaf 9 uur ‘sochtends tot 5 uur ‘s middags was ik bij de workshop aanwezig.

In de derde week ging ik over naar een seminarium van de presbyterianenvan Korea. Daar onderwees ik drie weken. De onderwijslast was min of meereven zwaar als in de eerste week. Hier ook werkten mijn leerlingen even hardals ik. In de eerste twee weken was het nog in een vakantieperiode. In delaatste week begon het reguliere onderwijs. Vanaf die tijd moest ik een paar lessenvoor het ontbijt geven en nog drie ‘s avonds. In de tussentijd nam iktentamens af.

Op de laatste dag van mijn onderwijs aan het seminarium van de presbyterianen ben ik uitgenodigd om in een dienst in de kapel eentoespraak te houden. Er waren zo’n 2500 studenten en stafleden aanwezig. Hoewel ik in het Engels had kunnen spreken, was ik specifiek gevraagd om mijn toespraak in het Japans te houden. Een Japanse student vertaalde mij. Op het toneel zaten mijn tolk en ik op een bank aan de ene zijde en mijn Koreaanse gastheer en een Koreaanse vrouw, die enkele jaren in Japan gestudeerd had en een passage uit de Bijbel voorlas, zaten op een bank apart aan de andere zijde. Op zo’n manier was iedere aanwezige duidelijk, dat het om een Koreaans-Japanse gemeenschappelijke kerkdienst ging met de vergevende mensenzoon in ons midden. In het slotgebed dankte ik de Here, die zo’n toenadering tussen de twee volken mogelijk heeft gemaakt. In de koloniale periode zou de enige Japanner in een soortgelijke bijeenkomst van Koreaanse christenen een agent van de militaire politie geweest zijn. In mijn toespraak heb ik weer verteld over het verjaardagskaartje en mijn twee interpretaties erover. Mijn toespraak heb ik afgesloten met een derde gedachte over het kaartje, zeggende “Mijn vrouw, ik en mijn Koreaanse leerlingen hebben tezamen een nieuw soort zaad gezaaid. Mocht de Here mij opnieuw een bezoek aan Korea schenken, dan zullen we tezamen met gejuich oogsten wat we met tranen gezaaid hebben.”

In een andere bijeenkomst van studenten aan hetzelfde seminarium heb ik een gelegenheid aangeboden gekregen, mijn gedachten rondom ons bezoek aan Korea uit te leggen. Na afloop stond een Koreaanse studente op en zei: “De laatste tijd zijn niet weinige Japanse pastores op bezoek in Korea geweest en hebben hun excuus aangeboden. Is het nu tijd, om achter het verleden een punt te zetten en de toekomst op te bouwen?” Ik antwoordde: “Geen enkel moment betwijfel ik dat die heren eerlijk en serieus hun excuus hebben aangeboden. Bijna 60 jaar na het einde van de oorlog en het onafhankelijk worden van Korea zijn er echter nog steeds te veel aanwijzingen dat Japan uit het verleden nog niet de nodige lessen getrokken heeft, gezien, bij voorbeeld, dat leidinggevende Japanse politici herhaaldelijk en ondanks herhaalde kritiek van de kant van buurlanden, een officieel bezoek brengen aan de Yasukuni Shrijn, een nationale gedenkplaats voor omgekomen soldaten waaronder militaire leiders die om oorlogsmisdaden terechtgesteld werden. Woorden dienen tot daden vertaald te worden.” De bijeenkomst sloot mijn gastheer, Prof. Kang, hoogleraar Oude Testament, af met een gebed in zijn moedertaal. Halverwege zweeg hij. Er gingen enkele minuten voorbij voordat hij weer kon spreken, en slechts met een moeilijk hoorbare, trillende stem. Achteraf heeft men mij gezegd dat de hoogleraar de hemelse vader herhaaldelijk gesmeekt had: “Vader, laat onze twee volken alstublieft in vrede met elkaar omgaan, niet vechten tegen elkaar, en geen pijn en kwaad veroorzaken.”

Ik heb van mijn leerlingen en de vakmensen heel veel reacties gekregen.

De secretaris-generaal van het Koreaanse bijbelgenootschap heeft mij geschreven: “De lezingen die u gehouden heeft aan het Methodisten seminarium, aan ons bijbelgenootschap en aan het seminarium van presbyterianen, de preken die u gepredikt heeft aan het seminarium van de presbyterianen en in twee Koreaanse kerken, en het onderwijs dat Mevr. Muraoka heeft gegeven in Modern Japans, en nog veel meer dingen, hebben ons allemaal diep geraakt zodat zij een goed fundament vormen waarop Japan en Korea een nieuwe relatie kunnen opbouwen en ware partners voor een nieuwe era worden.”

Een bekende Syrische kerkvader uit de 5de eeuw na Chr., Ephrem, in zijn commentaar op het boek Genesis, vraagt m.b.t. het verhaal over Abrahams offer van zijn enige zoon Isaak: waar was Mama eigenlijk, toen het drama zich afspeelde? U heeft zich misschien afgevraagd waar Keiko tijdens de vijf weken is geweest. Het antwoord heeft u gevonden in wat ik net geciteerd heb. De secretaris-generaal kende een groep Koreaanse vrouwen, die zich regelmatig vergaderen om Japans te leren door middel van de Japanse bijbel. Twee keer per week heeft Keiko dus die dames ontmoet en hen als native speaker gediend als een oefenboord. Ze hebben allerlei onderwerpen besproken. Mijn echtgenote vond het heel emotioneel en moeilijk, om van die dames afscheid te nemen.

Een student zei dat hij als toerist al enkele Aziatische landen hadbezocht, en nu heeft hij Japan als de volgende bestemming gekozen.

In Seoul hebben we een Japanse pastor leren kennen, die zich in die stadsinds meer dan twintig jaar inzet voor verzoening tussen Korea en Japan. Samen met hem hebben Keiko en ik een 84 jaar-oude Koreaanse vrouw ontmoet. Zij ieen van duizenden – er is geen accurate statistiek – Koreaanse meisjes en vrouwen die door het Japanse leger als sexslavinnen tegen hun wil gee¨xploiteerd werden. Op de dag van de afgesproken ontmoeting kwam ze in een traditionele Koreaanse kleding binnen. Als meisje van 16 jaar werd zij ontvoerd en gebracht naar een haar totaal onbekend Japans militair kamp. Al op de eerste avond, toen zij in een hutje zat, kwam een Japanse officier binnen en beval haar zich te ontkleden. Als een meisje dat in een behoorlijke familie opgevoed was begreep ze niet wat er mee bedoeld werd. Gei¨rriteerd greep de officier naar zijn zwaard en sneed ermee haar kleding van boven naar beneden. De vrouw heeft ons het litteken op haar buik laten zien. Ze huilde en schreeuwde tegen ons, zeggende “Geld interesseert me niet. Ik wil gewoon dat de keizer mij zijn persoonlijke verontschuldiging aanbiedt.” We waren compleet overweldigd, en konden niets anders doen dan onze oprechte spijt te betuigen, haar om vergeving te vragen, en haar met klem te verzekeren, dat wij haar verhaal aan zo veel mogelijk Japanners zullen doorgeven.

In een kerk in het noorden van Japan benaderde mij na afloop van mijn verhaal een oude dame en zei dat ze zo gelukkig was, dat we in Korea geweest waren. Als klein meisje emigreerde ze met haar ouders naar Korea; ze herinnert zich nog hoe haar vader, een politieagent, zich had gedragen jegens Koreaanse burgers. Kwaad werd aangedaan, niet alleen door soldaten, maar ook door gewone burgers – zakenlieden, boeren, leraren, en erger nog zelfs christenen. In welk koloniaal regime dan ook., lijkt het niet anders te kunnen Om als koloniale mogendheid bevriend te zijn is gewoon een illusie.

Mijn verhaaltje vanmiddag wil ik afsluiten met iets bijzonders dat we in Korea meegemaakt hebben. Zo’n 400 km ten zuidwesten van Seoul is er een tehuis voor oude Japanse vrouwen. Over het tehuis had ik enkele jaren geleden, bij een van mijn recente bezoeken aan mijn moeder, een TV- documentaire gezien en vervolgens hadden Keiko en ik er een boek over gelezen. Het tehuis is door een Koreaanse christen in 1967 opgericht. De oprichter, dhr Kim, die vlak na ons vertrek uit Korea is overleden, heeft in de naoorlogse jaren verschrikkelijke verhalen gehoord over Japanse vrouwen, die of al in de koloniale periode in Korea zelf of in Japan met Koreaanse mannen getrouwd waren en daarna of door hun mannen werden verlaten of gescheiden waren of weduwe waren geworden en om allerlei redenen niet naar Japan wilden of konden terugkeren. Een vrouw was in Japan tegen de wens van haar ouders met een Koreaanse man getrouwd. Bij haar komst in Korea na de oorlog werd ze geconfronteerd met een Koreaanse vrouw nr. 1 van haar man, en ze zelf kreeg een hutje buiten het hoofdgebouw als haar woonruimte aangewezen. Een andere vrouw kon geen jongen baren en haar man nam er een Koreaanse vrouw bij, die wel een jongen baarde. De Japanse vrouw kon niet hier tegen op en ging in een hutje in de buurt wonen,waar haar man af en toe naar toe kwam met wat eten en andere zaken. Intussen is haar Koreaanse rivale verdwenen en haar man zelf is overleden. Een broer van haar kwam op bezoek uit Japan en drong er bij haar op aan naar thuis terug te komen. Maar ze weigerde, en vroeg haar broer “Wie moet dan voor het graf van mijn man zorgen? Ik ben nog niet op het spoor van die Koreaanse vrouw gekomen.” Dhr Kim, die honderden soortgelijke verschrikkelijke levensverhalen kende, dacht, dat hij als een Koreaanse christen hieraan iets moest doen. Voor hem waren deze dames “overwinnaressen van liefde,” die ondanks het verzet van hun gezinsleden naar het land van de voorheen gediscrimineerden zijn overgekomen en hun mannen trouw zijn gebleven ondanks vreselijke omstandigheden die ze meegemaakt hebben in het land dat in het teken van de anti-Japanse stemming stond. Meneer Kims beslissing is des te meer opvallend, omdat zijn vader in de koloniale periode wegens zijn deelname aan activiteiten om wille van de onafhankelijkheid van zijn vaderland door de Japanse politie gedood werd. Dit is een verhaal van een etnisch-nationale grens overschrijdende christelijke liefde. Bij ons bezoek hebben we een stuk of 20 vrouwen ontmoet, allemaal 70+. Het grootste deel van de vrouwen die in het tehuis opgenomen worden, zijn bij hun aankomst geen christenen. Maar geleidelijk accepteren ze Jezus in hun harten en hebben we gemerkt hoe vrolijk en tevreden zij er uit zagen. We hebben samen een aantal christelijke liedjes gezongen. Men heeft ons gezegd, dat het gezamenlijk zingen van liedjes hun favoriete bezigheid is. Dhr Kim heeft een eigen begraafplaats voor overleden Japanse vrouwen laten aanleggen van waaruit men in gunstig weer aan de horizon de kust van het zuidelijke eiland van Japan kan zien. Wat een verschil als we dat vergelijken met de houding van onze regering, die nog steeds weigert, voormalige troostmeisjes excuus aan te bieden, laat staan financieel te compenseren. Is haar oplossing een biologische, namelijk te blijven wachten totdat alle slachtoffers zijn doodgegaan??