“Geen thema benoemd”
9 oktober 2010, Oude Kerk, Voorburg
Content
- Mijn lessons over de oorlog
- Learning from the past: To move forwards along the path of reconciliation, mutual understanding and peace
- Tussen capitulatie en repatriëring. De Japanners in Indonesië tijdens de bersiap-periode
- Ik zal niet vergeten
- Ter afsluiting
1. Mijn lessens over de oorlog ⎮ Fumi-nori Hoshino
Namens de stuurgroep van Dialoog Nederland-Japan wil ik u allemaal hartelijk welkom heten bij onze 14de conferentie.
Veel van u kunnen misschien zich nog herinneren dat we vorig jaar eensgezind samen “the Captives’ Hymm” gezongen hebben. Er was nog ander goed nieuws; er waren ten minste twee Indonesische deelnemers. Bij de andere conferenties hebben we altijd gesproken over wat in Indonesië (of toenmalige Nederlands Indië) gebeurde, maar zonder Indonesische inzicht. Dus willen we de Indonesische deelnemers van dit jaar extra verwelkomen. We hebben aan de heer Ibrahim Isa gevraagd om de eerste Indonesische spreker te zijn. Hij is een publicist die sinds jaren hier te lande woonachtig is. Zijn Indonesische standpunt zou nieuwe perspectief bieden kunnen voor zowel Nederlanders als Japanners.
Daarna gaat mevrouw Mariska Heijlsman spreken over de Japanners in de periode tussen capitulatie en demobilisatie. Zij is een Nederlandse historica, die is bekend met het onderzoek over de “bersiap”- periode. Tijdens de discussie vorig jaar was er een interessante vraag; Hebben Japanners alleen maar slechte dingen gedaan? Misschien kunt u een antwoord vinden in haar presentatie.
De laatste lezing gaat over “Troostmeisjes.” Op 15 augustus dit jaar heeft u misschien ook interviews van Indonesische ex-troostmeisjes op tv gezien. Toen herinnerde ik mij een manifest in 2007 uitgebracht door de toenmalige Japanse premier Abe en 63 andere politici, professoren, en critici. Zij ontkenden dat de Japanse militairen vrouwen hadden gedwongen tot prostitutie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat vind ik absurd. Het zou zo makkelijk zijn geweest om zo meisjes van rond 12 jaar oud daartoe te dwingen. Ik vind het moeilijker te geloven als dat niet gebeurt. Na het manifest heeft de regering van Abe natuurlijk officiële protesten gekregen van vele landen o.a. de V.S., Nederland, en de E.U. Het was de eerste keer sinds 1933 dat Japan onder vuur stond van zo veel landen. Toen liep de Japanse delegatie weg uit the League of Nations, de voormalige Verenigde Naties, na de kritiek over Manchuria. Maar nu, ondanks internationale druk, lijkt het niet verbeterd. Ik heb in april gelezen dat het enige en laatste geschiedenis leerboek in Japan met beschrijving over “Troostmeisjes” gaat verdwijnen. Dat was na kritiek in Japan dat dit standpunt te masochistisch is voor eigen geschiedenis.
We dachten dat het beter zou zijn als een Japanner hierover zou spreken, en liefst een vrouw. Mevrouw Yukiko Yokohata heeft deze taak geaccepteerd omdat ze zich verantwoordelijk voelt om haar visie daarover door te geven. Als een Japanse vrouw van de naoorlogse generatie wil ze dit tegen Nederlanders uitleggen. Ze is ook een historica, maar niet gespecialiseerd over dit probleem. Ik heb bewondering voor haar moed, omdat een japanse vrouw hierover liefst niet zou spreken. Het is een pijnlijk onderwerp.
Na de lezingen hebben we tijd voor kleine groepdiscussies met de sprekers van vandaag zoals bij iedere conferentie.
Nu wil ik mij uitspreken over 3 gedachten over de oorlog.
Vooral in de Tweede Wereldoorlog werd macht systematisch gebruikt tegen mensen die machteloos waren, en dat leidde tot tragedies.
De effecten daarvan zijn nog niet goed behandeld zelfs na 65 jaar.
Permanente dialoog is nog steeds de beste oplossing voor dit probleem.
In 2001 kwam ik voor het eerst naar deze Dialoog conferentie via een vriend van mij. Die ervaring maakte dat ik mij realiseerde hoe belangrijk het is om over de oorlog meer te leren. De grootste verrassing tijdens mijn leren is mijn eerste punt; In oorlog, vooral in de Tweede Wereldoorlog, werd macht systematisch gebruikt tegen mensen die machteloos waren, en dat leidde tot tragedies.
Dat gebeurde natuurlijk in Nederlands Indië, en overal in Oost Azië en in Europa. Bombardementen van vele steden, vanaf Rotterdam t/m Hiroshima, is ook zo’n geval. Dat was toen nieuw; Tijdens de eerste wereldoorlog stierf eén burger voor elke 18 soldaten. Maar bij de tweede wereldoorlog was de helft van de doden burgers.
Het moeilijkste voor mij is om te begrijpen waarom iemand dat kan doen tegen andere mensen. Voor slachtoffers kan zo’n daad alleen gedaan worden door duivels. Maar dit idee kan ik niet makkelijk slikken omdat mijn landgenoten hier de agressors waren. Maar ik heb een andere antwoord gevonden op een korte video, die ik u ga laten zien. Het was ergens in Rusland. Lokale boeren waren verzameld door Duitse soldaten en ze werden verdeeld in twee groepen, een van mannen en de andere van vrouwen en kinderen. Ze zouden waarschijnlijk elkaar nooit meer zien. (bron: BBC,“The World At War” final episode “Remember”, 1974)
Ik vond hier opmerkelijk dat de Duitse soldaten geen emotie tonen. Maar ze zien er normaal uit zonder haat of wreedheid. Ze lijken meer op paspoortcontrole officieren bij luchthavens of securityguards bij een groot evenement, maar niet op duivels. BBC, de maker van deze documentaire, heeft een passende bekentenis geplaatst; ”er is een lijn die man niet durft over te steken, een lijn tussen het redelijke juist/humane en het puur functionele.” Met andere woorden, hoeft u niet een duivel te zijn om iets duivels te doen. U moet gewoon functioneel opereren ten behoeve van jouw land, en even jouw ogen dicht houden voor het recht van vreemdelingen. Nadat ik dit besefte werd ik echt bang. Als ik daar ook geweest was kon ik ook deze lijn oversteken en meedoen aan de oorlog.
Ik heb enkele kaarten gevonden die laten zien waar deze lijn was overgestoken. De eerste was van Europa in 1942. Duitsland controleerde het meestal, en we zien geen Nederland, geen Frankrijk, en geen Oost Europese landen. Dus was de lijn overgestoken waar het grondgebied niet echt Duits was.
De tweede is van Oost Azië van dezelfde tijd waar Japan dominant was. Dus was de lijn weer overgestoken waar het niet echt Japan was.
De laatste is van de wereld in 1914. Zwart is het gebied waar het westen regeerde. “Europeanen hadden 84% van de grond van de hele wereld onder controle” inclusief hun kolonies. Dan was de lijn weer overgestoken waar het niet echt Europa was. Deze kaarten laten een wereld zien die zo anders is dan die we nu kennen. Maar als u dat beseft kunt u zich voorstellen dat ontelbare tragedies daar plaatsvonden.
Het tweede punt is gevormd door een behoefte aan evaluatie: “wat gebeurt er na de tragedie?” Na een tragedie kunnen we enkele dingen doen.
De mensen verantwoordelijk voor de tragedies voor de rechter dagen, (mogelijke verontschulding) en hen de schade laten repareren.
Maatregelen nemen om soortgelijke tragedies te voorkomen in de toekomst
Deze maatregelen klinken vanzelfsprekend, maar ze waren niet adequaat uitgevoerd na de tragedie in Indonesië.
Voor oorlogslachtoffers in Nederlands Indië was er geen erkenning, excuus, of compensatie na hun beproevingen. Het duurde bijna 30 jaar voordat hun lijden erkend werd door andere Nederlanders. Wat soort effect kunt u verwachten na zo’n lange tijd van enkele onduidelijke excuses of spijtbetuigingen door Japanse premiers? Het ging zeker nog slechter toen andere premiers naar “Yasukuni” shrine gingen, en een andere ontkent over Troostmeisjes. Het is schandalig anders dan normale omstandigheden, bijvoorbeeld bij een auto ongeluk. Alle excuus en vergoeding zijn klaar binnen enkele maanden. Dat is rechtvaardig.
Ieder jaar worden er een aantal herdenkingen georganiseerd voor de slachtoffers in Nederlands Indië. In augustus dit jaar was er in Bronbeek een opening van de panelen waar alle namen van de vrouwen staan die overleden in vrouwenkampen. Dat betekent veel voor familieleden en vrienden.
Na een tragedie willen slachtoffers zich niet de ervaring herinneren. Ze willen liever positieve stappen nemen voor de toekomst. Dat is begrijpbaar voor de korte termijn, maar voor de lange termijn moeten ze hun ervaring verwerken. Maar dat is niet makkelijk. Ik hoor van mijn Nederlandse vrienden dat ze na de oorlog geen tijd daarvoor gehad hebben, maar het probleem is dat het trauma soms terug komt na een paar decennia.
Ik kan me voorstellen dat het soortgelijk was in Japan. Na de oorlog willen ze ook niet terug kijken naar hun recente mislukkingen, zeker niet voor kinderen thuis of op school. Dat is begrijpbaar in de korte termijn, maar niet goed voor lange termijn. Nu weten veel Japanners zelf niets over de oorlog, vooral de lelijke kant die werd veroorzaakt door de Japanse agressors. Daarom kan ik niet zeggen dat Japan genoeg maatregelen genomen heeft om soortgelijke tragedies in de toekomst te voorkomen. Hoe kunnen we voorkomen zonder daarover te weten?
Dus is dit probleem zeker niet afgelopen. Het is niet een probleem van 65 jaar geleden, maar een huidig probleem met 68 jaar geschiedenis.
Mijn laatste punt gaat over vandaag; wat kunnen we doen voor dit probleem? Wij, de leden van de stuurgroep, zijn nog steeds overtuigd dat dialoog de beste manier daarvoor is.
Bij onze dialoog moet u luisteren naar iemand uit een andere cultuur. Als u dat goed kunt begrijpen kunt u breder perspectief winnen dan wanneer u dat doet alleen met uw eigen cultuur.
Dat betekent voor Nederlandse en Indonesische slachtoffers dat de dialoog misschien kan bijdragen om uw trauma te verwerken. Als dat mogelijk is willen wij, Japanners, graag u daarbij helpen.
Dat betekent voor Japanners dat we van de pijn van de slachtoffers kunnen leren , die werd veroorzaakt door onze voorvaders, en delen met hen. Dat horen we niet in Japan, maar we moeten laten zien dat wij dat weten. Anders zou niemand ons geloven als we zeggen dat we vrede willen en dat we de tragedie nooit weer veroorzaken in de toekomst. Ik ben zeker dat Nederlandse en Indonesische deelnemers bereid zijn om ons hier te helpen.
Zoals ik eerder zei kan het nieuwe Indonesische inzicht ons perspectief nog breder maken. In deze nieuwe driehoeks relatie is er een kans en uitdaging voor ons allemaal om over te stappen naar een nieuw niveau van begrip en verzoening.
Ik wil u nog een keer herinneren aan de lijn waarover ik gesproken heb, de lijn tussen het recht van mensen en het belang voor uw land. Volgens mij ligt daar de kern van dit probleem. Als we deze lijn niet mogen oversteken, dan moeten we het recht van vreemdelingen meer respecteren dan ons eigen belang. Ik denk niet dat het zo makkelijk is, niet alleen voor Japanners maar ook voor iedereen. Bijvoorbeeld vraag ik me af of sommige Nederlanders zoals Geert Wilders of zijn supporters het recht van Moslims meer respecteren dan hun eigen belang. Volgens mij heeft de Franse president Sarkozy deze lijn overgestoken en is hij begonnen Roma Frankrijk uit te zetten. Het Europees Parlement wil dit terecht stoppen. In Afrika worden vrouwen en kinderen nog steeds slachtoffers in militaire conflicten.
Ik eindig mijn speech door te zeggen: ik wens iedereen een productieve dialoog!
2. Learning from the past: To move forwards along the path of reconciliation, mutual understanding and peace ⎮ Ibrahim Isa
Mr Chairman,
Honourable Members of the Directinggroup of this DIALOGUE,
Ladies and gentlemen,
Good Morning,
Let me start my observation, at today’s gathering, — with these words: — Sincere thanks to Mme Jeanne Ham and Prof Muraoka, who sent me the invitation. I feel honoured to be a participant at this important gathering of reconciliation.
Before outlining my views on the theme of the agenda of this meeting, allow me to make a brief introduction of myself: IBRAHIM ISA, of Indonesian origin. I am a Dutch citizen since 1989.
I have dedicated a greater part of my life to the cause of emancipation of the Indonesian nation. And, it is still so, at the age of 80 today. This explains why, after becoming a Dutch citizen, I have accepted the invitation of Dr. Coen Holtzappel, Chairman of the Executive Board of Stichting Wertheim, to become a member of the Board, as Secretary. The Wertheim Foundation, established 20 years ago on the occasion of Wertheim’s 80th birthday, came into being for the sole purpose of making contribution to the struggle of Indonesia for national emancipation.
Permit me to share with you a remarkable event in my personal life in relation to the Netherlands. It is a ‘unique’ and ‘remarkable’ experience. Sixty-five years ago, 17th of August 1945, Indonesia proclaimed her Independence. A war of independence broke out between Indonesia and Holland, which lasted 4 years, ending in 1949. During the war of independence I joined the struggle. I became an active participant in the struggle against the Dutch in Indonesia, who refused to recognize Indonesian independence. So they started a war of suppression and annihilation against the Republic of Indonesia.
Here comes the ‘unique’ and ‘remarkable’ part of my story. Years later, in 1986, I and my family came to Holland for the second time. The land of our former adversary. For what? This time I came to make a request for asylum in the Netherlands. I and my family could not stay in my beloved country Indonesia, because of the oppressive regime of General Suharto. Is it not remarkable? How events can develop in such a turn? The Dutch government of 1986 followed a different policy towards Indonesia. Netherlands and Indonesia established a normal diplomatic relation. However, abiding by the international and European convention to protect political refugees from an oppressive regime, the Dutch government gave political asylum and protection to me and my family. How thankful I am to the Dutch government!
Arriving in Holland at the end of 1986, as a political refugee, I made my mind to do my bit for mutual understanding and mutual respect, for co-operation and mutual benefit for the two nations and countries, Indonesia and the Netherlands. It is not easy because Indonesia and Holland have a long ‘COMMON HISTORY’, full of sufferings and misunderstandings.
That is when formulated in a diplomatic polite wording. But to ‘tell a spade a spade’, we Indonesians were, for a long-long period, a colonised people and country. While the Dutch were the colonisers, we were the underdogs. The Dutch were the masters. We were the ones who suffered. The Dutch were the beneficiaries! This is our past history in relation to |Holland.
The Pacific War and the Proclamation of Indonesian Independence by Sukarno and Moh. Hatta on behalf of the Indonesian people, and the compromise and agreement between Indonesia and Holland in 1949, after 4 years of war of independence, has officially solved the problem of the Dutch colonialism in Indonesia. It ended the subjugation of Indonesia by the Netherlands. But not completely!
There was still the problem of West Irian, Papua as it is now called. When we proclaimed our independence in 1945, for us Indonesia is from Sabang to Merauké, the former Dutch East Indies, which includes Papua. But at the time of the compromise between Indonesia and Holland (1949) when the Dutch left Indonesia, the West Irian problem was not solved yet. The Dutch refused to leave Papua. This unsolved problem of West Irian (Papua) was later settled through the UN. However, the refusal of the Dutch government to recognize the day of the Proclamation of the Independence of Indonesia on August 17, 1945, as the day of INDONESIAN INDEPENDENCE, remains unsolved until today.
Ladies and Gentlemen,
In the closing speech of the last meeting, a member of the stuurgroep, Mr Ton Stephan, pointed out that knowledge of each side, by telling and listening to each other’s personal life-history is the way to work in finding a way to each other’s understanding, and for reconciliation.
Another stuurgroep member, Mr Wim Lindeijer, said in his closing speech , at an earlier meeting: “Without denying the past, a way to the future should be found, free of hatred and rancour, resentment and ill-feelings. It begins with respect for each other as human beings, not as enemies, anymore.”
Following the way as pointed by Mr Anton Stephan and Mr Wim Lindeijer, I think it is proper for me to tell you here my own story, my personal understanding of the past.
Ladies and Gentlemen,
We are here to find ways and means to come to a common understanding, on the impact of what has happened with the inmates of the Dutch internment camps during the Japanese military occupation of Indonesia. All what happened during that period, especially what happened with the Dutch people in the internment camps, occurred in Indonesia. Thus to come to an understanding of the problem, it should be viewed in relation with the historical background of the relations between Holland and Indonesia.
In fact it is a triangle-relation problem, between Indonesia, Holland and Japan.
A satisfactory and good solution of this problem, to a great extent, depends on the correct common understanding and political will of the authorities, of the governments of Japan, Holland and Indonesia. I think this is the best way to see the problem of past history relating to the specific relation between the peoples of Holland, Indonesia and Japan.
This is my own story and understanding of this problem:
On August 07, 1999 I attended a meeting in Amsterdam on the following theme: Reflections on Japanese Occupation of Indonesia. In a written statement I put forward this question: “What is it that dominates in the reflection on the Japanese Occupation in the three respective countries, Indonesia, the Netherlands and Japan?”
(I) For more than half a century, perhaps until this minute, opinions and reflections held by not a few circles in Holland, concerning the Japanese occupation of the Dutch East Indies (now the Republic of Indonesia), were mostly if not all, on the sufferings of the Dutch people, especially women, children and the elderly, in the many internment camps put up by the Japanese Army in Indonesia. This is understandable.
Their reflections and thoughts, perhaps logically, (because of the fact that they are protagonists of the colonial administration of the Dutch East Indies) were not of the conditions of the Indonesian people. They seldom touch upon the general conditions and situation of that time, such as:
“The policy of the administration of the Dutch East Indies in Batavia, and the Government of the Kingdom of the Netherlands in The Hague, at that time, vis á vis the problem of the Japanese plan to conquer the whole of East Asia, including the Dutch-East Indies, was irresponsible. Did the Dutch authorities make serious and enough preparation on this problem?”
Facts and developments show that the Dutch Government pursued an irresponsible policy towards the people of Indonesia. What really was in the mind of the Dutch Government was not the well-being and preparedness of the Indonesian people, but the wish to safeguard the Netherlands-Indies as an appendix of Holland and to maintain Indonesia as a colony, after the war is over.
(II). For the protagonists of the ‘status quo’ of the Dutch-Indies, Indonesians, who were not fighting against the Japanese occupiers, worse, those who co-operated with the Japanese, are ‘collaborators’. Especially personalities as Sukarno, the late president of the Republic of Indonesia, and Mohammad Hatta, the late Vice-President of the RI, and others were simply “collaborators”.
They particularly branded Bung Karno for ‘collaborating’ with ‘the enemy’. They described Sukarno as another ‘Quisling’. They maintained that Sukarno took part in the mobilization of the ‘romusha’ (forced labourers) by the Japanese occupation force, who were compelled to work for the Japanese war machine. Under the Japanese sponsored ‘romusha’ project hundreds of thousands of Indonesian men met their death. And Sukarno was blamed for this tragedy.
However, this way of seeing things does not conform with the reality during the Japanese occupation of Indonesia. This kind of argumentation could be justified ‘if’ Bung Karno and Bung Hatta were Dutch, serving at the bureaucracy of the Dutch-Indies Government. If they were Dutch or serving under the Dutch colonial rule, then it was right to brand them as ‘collaborators’. But they were not! Moreover, they were against the Dutch. Together with other freedom fighters of Indonesia, they were opposing the Dutch colonial authorities and struggling for the independence of Indonesia.
So, Bung Karno, Bung Hatta, and other freedom-fighters did not, and will never stand on the same side as the Dutch colonial government and community in Indonesia. The Indonesians were never (from the viewpoint of the Dutch) “us”, so to say. They were ‘inlander’ (indigenous people), i.e. second or third rank citizens of their own country. And we, Indonesians, never regard the Dutch as “us”. In essence the Indonesian freedom fighters were ‘enemies’ of the Dutch colonialism. Thus, when another enemy of the Dutch, the Japanese, came to Indonesia and swept away the entire Dutch colonial army and administration, was it strange that the Indonesians did not take sides with the Dutch? Instead, the Indonesians welcomed the Japanese! In the light of the concrete conditions at the time, it was an illusion and wishful thinking to hope that Indonesians would sympathize with the Dutch and oppose the arrival of the Japanese army.
Consider the following points:
First point: The attitude of wide circles of Indonesian freedom fighters and of the general public towards the ‘arrival’ of the Japanese army was the following: The Japanese army was seen with admiration as a ‘mighty force of an Asian country, which was able to sweep away the ‘strong’ British Army, an European army, (in Malaya and Singapore), and the Dutch KNIL in no time. Until that time, the ‘White Men’, rulers of the colonies in Asia, were regarded as ‘superior’ to any coloured Asian people.
I think it is not a mistake to note that the Japanese troops were, more or less, welcomed by the public, as an Asian power that are superior to the Westerners. (Intermezzo: I have to tell you here that at that time I was among the many Indonesians who welcomed the Japanese troops coming from Banten on their bikes. We believed, wrongly of course, that the Japanese were better than the Dutch).
Second point: The policy of “de-Hollandisation” pursued by the Japanese in Indonesia. At the one hand, Indonesians were obliged to learn Japanese, but, on the other hand, in one night the Dutch language, the official language of the Dutch-Indies, spoken only by the rulers, the high-ranking bureaucracy and the elites of Indonesia, was replaced by the Bahasa Indonesia. The names of all roads, boulevards, streets and ways, shops, offices, schools, buildings, monuments and textbooks down from the basic school up to the university that beforehand were in the Dutch language were changed – or translated- into the Indonesian language: the Bahasa. One can not but understand the feelings of joy and pride of the Indonesians being ‘their own’. It was this emotion that dominated the political atmosphere. Of course that was, before Indonesians later knew by their own experience that the Japanese were simply new overlords, who in many cases were even worse than the colonial Hollanders.
Third point: In pursuing their Pacific-War efforts, the Japanese trained hundreds of thousands of Indonesian youth in military exercise and discipline. The Japanese were making Indonesians ‘cannon fodders’ for their war against the Allied. Strange enough, the arrival of the Japanese, to a great extent have sore up the nationalistic and patriotic feelings of most Indonesians. Especially the military training the Indonesians were going through, resulted in such an atmosphere. Starting from the higher classes of basic schools up to the higher learning, the youth and students were obliged to undergo military training. Apart from this, members of Japanese formed Indonesian youth organizations such as the ‘Three A Youth Movement’ (AAA), the ‘Seinendan’ and the ‘Keibodan’ got military training too. This kind of situation can not even be dreamed about by Indonesian under Dutch rule. The Netherlands-Indies authorities were afraid to arm Indonesians for the purpose of opposing Japanese invasion. The Dutch were afraid that, some time in the future, who knows, the Indonesians will turn their guns (provided by the Dutch) against the Dutch themselves. What the Dutch agreed upon was the rearming of the KNIL (a professional colonial army who were trained to suppress the people) and the training of a handful of ‘Stadswacht’ soldiers, who were poorly armed to ‘defend’ the big cities against the Japanese invasion..
The Nationalist leaders such as Bung Karno and Hatta, managed to get concessions from the Japanese authorities, that Indonesian youth who were recruited in a regular army, be organized into two types of armies. One type: the ‘Heiho’, officially a Japanese-army. They were directly commanded by Japanese officers, and will be sent at any place needed by the Japanese. The second type: called the ‘PETA’.(Pembela Tanah Air, meaning Defenders of the Motherland) an Indonesian army, still under the Japanese high command. But, from the batallion level down, commanded by Indonesian officers. The ‘Heiho’, directly under the Japanese command, were to fight against the Allied. The ‘PETA’, will be stationed in the home-country, to defend the motherland. This was an important compromise between the Japanese and the Indonesian nationalist leaders. Most important for the Indonesian leaders were the fact that a good number of Indonesian youth receive military training and armed. This was a very important preparation in anticipation of the coming situation, in which the Pacific-War will end with the defeat of the Japanese.
As developments confirm, the initial Indonesian armed forces at the beginning of the ‘August 1945 Revolution’, consisted mainly of the youth who during the Japanese occupation received military training by the Japanese, in different youth organization and educational institution, as well as in the regular army of ‘Heiho’ and ‘PETA’.
Even though the new Indonesian armed forces were mainly trained by the Japanese , and to a certain extend influenced by militaristic ideas, they were, however, remolded politically during the ‘August National Revolution’, and have become the new defender of the Republic of Indonesia. Even during the Japanese occupation they got political education by Bung Karno and Bung Hatta, in preparation for the day of independence which was to come.
Fourth point: Immediately after the arrival of the Japanese army in Indonesia, as told by the late Subadio Sastrosatomo, former leader of the Indonesian Socialist Party and MP, in his booklet “Sukarno is Indonesia, and Indonesia is Sukarno” (1995), Bung Karno, Bung Hatta and Sutan Syahrir had a secret meeting to formulate tactics vis a vis the Japanese. Sutan Syahrir and some of his friends, incl. Subadio, and others were not ready to cooperate with the Japanese, they prefer to work underground. Bung Karno and Bung Hatta, and others, chose the tactics of ‘cooperation’ with the Japanese. Bung Karno and Bung Hatta, diligently making use of the opportunity and facilities given by the Japanese, have politically educated the people, especially the youth, by so doing have successfully trained them as freedom fighters. One cannot see a
month pass by without seeing or listening to the political speeches by Bung Karno in public meetings throughout the country.
The political speeches were also made before the young people of the PETA. Through their work in politically educating the people, Bung Karno and Bung Hatta, were recognized as leaders of Indonesia by the people. Thus Subadio.
What Bung Karno and Bung Hatta were doing was the difficult work of ‘nation-building’ of Indonesia.
Fifth point, The political, mental and physical preparation done by the Indonesian leaders under the Japanese occupation, , were finally to become the fundamental and final conditions, for Indonesia to be able to proclaim their independence in August 1945.
It was also the coordination between the open, legal work with the underground work of our founding-fathers that has made the proclamation of the independence of Indonesia possible.
Our leaders have made a diligent use of the existing contradiction between the occupying Japanese army and the Allied troops, and the contradictions that exist between the Dutch and the Japanese, as well as the contradictions among all those forces: the Dutch, the Japanese, and the British.
It would be wrong, if, at the time of the occupation of the Japanese, the Indonesians were frontally directed against the Japanese occupation force. It would be a mistake if the nationalist leaders, were at the first place to organise and mobilize the people to cooperate and support the Allied forces, including the Dutch, oppose and fight against the Japanese occupation.
Without understanding this, it would be very difficult to understand, why the Indonesians never accept the accusation of the Dutch and the West, against Sukarno and Hatta, that they were ‘collaborators’ of the Japanese.
It would also be difficult to understand the opinion of Indonesians that during the Japanese occupation, the Indonesian fighters for freedom, undergoing the political education of our ‘founding fathers’, and the physical training, were, so to say, being prepared to finally fight and seize freedom for ourselves.
Final point: Now, it is time, it seems, to conclude that, as long as the misunderstanding on the Dutch side concerning the period of the Japanese occupation of the Netherlands Indies, especially on the accusations against Bung Karno, Bung Hatta and others, of being ‘collaborators’, remain unsolved, so long will this issue be a serious obstacle in the good and friendly relations between the two countries.
When this misunderstanding is cleared and the two sides brought to a mutual understanding, the two countries and people, Indonesia and the Netherlands, will hopefully, coexist and cooperate in a new spirit of friendship and harmony.
Ladies and Gentlemen,
I think it is important for you to know the opinion of a Dutch journalist, Mrs Tjitske Lingsma: after she made a study-visit to the Molouccas, Indonesia, at the time of religious conflict between the Christians and the Moslems in the Moloccus. She wrote a.o :
Everything what I saw call for an answer: who orchestrated the events here : — who are the victims, and who are the perpetrators. Thus began my search for the roots of the conflict, that took me back to the far past. I discovered how the VOC – the United East-Indies Companies – under the governor-general, Jan Pieter Zoon Coen, murdered entire population of the islands.
I discovered how the VOC committed murder in order to establish their monopoly of the spice-trade. To my bewilderment did I hear prime minister Balkenende plead (in the Dutch Parliament) for a return to the mentality of the VOC.
Lingsma again: Those war atrocities were made in the 17th century. Recent history provide us with other tragic example. For instance during the war of subjugation of Aceh (1873-1912) and the ‘pacification’ of Lombok. Or, just think about captain Raymond Westerling and his Depot Special Troops ( a unit, with many Indonesians) that during the 1946-1947 counter-terror campaign, burned to the ground scores of villages (in South Sulawesi), tortures and killed (according to Dutch estimates) 3.130 villagers. Indonesian sources claimed over 40.000 people villagers killed.
Dutch war-victims always demand the excuses of Japan for their war-crimes during World War II. The same demand as put forward by the German Nazi victims who are demanding an excuse for Nazi crimes. It is right to acknowledge victims of the two horrible regimes.
“Therefore it is proper for the Dutch government to ask for forgiveness (to Indonesia) for the deeds, not only during three years, but as long as three centuries. This will perhaps not only remove the hard feelings and sufferings within the Indonesian people”, says Tjitske.
This gesture could create a more realistic view among Indonesians towards the Dutch, during their colonial past.
Tjiske is of the opinion, the the Dutch can learn from Germany. Due to the fact that the Dutch has difficulty to make the same gesture for their past mistakes during the colonial period in Indonesia.
Tjitske: “I think it is time to fully recognize 17 August 1945, as the date of Indonesian independence. To take our responsibility and to apologize an show our regret for the victims of violence, killings, tortures and terror, we have committed in Indonesia”.
As an example, Tjitske mentioned Chancellor Willy Brandt of the Federal Republic of Germany who kneel before the victims of the Warsaw Ghetto Revolt, or to bow before the Berlin monument for Jewish victims in Europe.
Ladies and gentlemen,
You may raise a question: Why do I make so many quotations of others. In fact, they are not merely ‘others’. They are historians, journalists who has made a study of Indonesian past history. But the main reason for me to quote them, because they are telling the truth. Also because I share their findings and opinion. And because, to understand Indonesia and her relation with the past colonial history, people should know this.
Hence I am going to tell you of still another opinion.
A Dutch anthropologist and historian, FRED LANZING, himself an inmate of the internment-camp at Tjideng, Jakarta, during the Japanese occupation, — wrote a revealing and
He was commenting on a book of poems, ‘Geen Requiem’, by a well-known writer in Holland, MARION BLOEM. Lanzing wrote that the book of Marion Bloem does not contribute to the truth-findings about the war in former Netherlands-Indies.
The picture of unbroken sufferings of the inmates of the internment-camp and terror by the Japanese, is not true.
Lanzing: This year, 65 years ago, is the year that Japan surrendered. I plead, — the war in the Netherlands-Indies, the Pacific-War, be sent to pension. It is time for my generation, who themselves have suffered the hurricane of war, to drive it away from our hearts and our heads. That we decide for us, to regard the past-war as a historical happening.
Let us renounce the practice of again and again recall memories of the pain of the past. It is time for healing, forgetting, for the rest of our soul.
Ladies and Gentlemen,
I have come to the end of my observation.
I completely share the opinion and good-will of all the personalities whom I have quoted in my speech. It fits well in our endeavour and search for mutual understanding and respect as human beings.
Let us turn a new leaf — of healing and RECONCILIATION!
At the same time never forget — urging the respective government of Holland, Japan and Indonesia, to be true and honest to the facts of history!
3. Tussen capitulatie en repatriëring. De Japanners in Indonesië tijdens de bersiap-periode ⎮ Mariska Heijlsman-van Bruggen
Op 15 augustus capituleerde Japan. Dit betekende dat het gezag in het hele door Japan bezette gebied door de geallieerden moest worden overgenomen en de Japanse militairen moesten worden gerepatrieerd. Prioriteit had hierbij de opsporing van en hulpverlening aan de duizenden geallieerde burgers en militairen die in Japanse kampen gevangen zaten. Sowieso een enorme operatie, maar in Nederlands-Indië werd deze nog doorkruist door de proclamatie van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945. Naarmate de komst van de geallieerden langer op zich liet wachten, groeide het Indonesische verzet tegen terugkeer van het Nederlandse gezag. Dit mondde uit in een explosie van geweld in oktober 1945, de zogenaamde bersiap-periode. Het maakte dat de Nederlandse en geallieerde plannen voor de afwikkeling van de Pacific-oorlog ernstig moesten worden bijgesteld. In dit krachtenveld moest de Japanse troepenmacht opereren en de geallieerde orders van handhaven van orde en rust uitvoeren.
In deze lezing beschrijf ik de ontwikkelingen op Java en Sumatra na augustus 1945, met de nadruk op de maanden oktober – december 1945. Daarbij ligt de aandacht vooral op de rol die de voormalige Japanse bezettingsmacht in deze periode speelde, omdat het voor de verdere ontwikkeling van de situatie op Java en Sumatra van groot belang bleek welke rol de Japanners zich toedachten.
De Japanse capitulatie kwam onverwacht voor de geallieerden. Dit had gevolgen voor de geallieerde herbezetting van het door Japan bezette gebied. Op de dag van de Japanse capitulatie werd besloten het bevelsgebied van het South East Asia Command van de Britse Lord Admiral Louis Mountbatten drastisch uit te breiden. Niet alleen Sumatra, maar heel Nederlands-Indië maakte er vanaf dat moment deel van uit. Dit betekende dat de toch al schaarse personele, materiële en logistieke middelen die de Britten tot hun beschikking hadden over een nog groter gebied zouden moeten worden verdeeld. Nederlands-Indië had hierin voor de Britten geen hoge prioriteit. Mountbatten schatte in dat pas begin oktober Java en Sumatra konden worden bezet. Bovendien moesten bij de hulpverlening aan de geallieerde gevangenen ook prioriteiten worden gesteld. Ook hierbij stond Nederlands-Indië laag op de ranglijst. Dit zou vergaande gevolgen hebben voor de ontwikkelingen in de archipel.
Tijdens de Brits-Japanse capitulatiebesprekingen in Rangoon op 26 en 27 augustus werd met de Japanse legerleiding afgesproken dat de Japanse troepen tot de komst van de geallieerde troepen verantwoordelijk bleven voor het handhaven van het gezag en de bescherming, verzorging en evacuatie van de krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in Nederlands-Indië. Het Japanse leger moest de status quo handhaven en werd verantwoordelijk gesteld voor de veilige overdracht van wapens aan de geallieerden. De Britse troepen zouden zodra zij geland waren de overgave en de ontwapening van de Japanners regelen en het gezag handhaven totdat dit aan de Nederlanders kon worden overgedragen.
Daarnaast zouden er op korte termijn geallieerde ‘parties’ worden uitgezonden om contact te leggen met de krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden en om hulp te verlenen. De organisatie die op korte termijn deze taken zou moeten coördineren en leiden en binnen afzienbare termijn de taken van de Japanners zou overnemen was de RAPWI (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees).
Hoewel de vermoedens van een Japanse overgave steeds sterker werden, werd het merendeel van de krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in Nederlands-Indië pas eind augustus 1945 door de Japanners officieel op de hoogte gesteld van de Japanse capitulatie. Via boven de kampen uitgeworpen pamfletten lieten ook de geallieerden van zich horen. In de pamfletten werden de Japanners gesommeerd hulp te verlenen en de krijgsgevangenen en geïnterneerden werd gevraagd in de kampen op geallieerde hulp te wachten, wat overigens niet altijd gebeurde. Vele ex-geïnterneerden wilden zo snel mogelijk terugkeren naar hun gezin en/of huis en verlieten de kampen. Hun aantal wordt geschat op 4000.
De RAPWI werd bij hun landing op Java en Sumatra geconfronteerd met onverwacht grote aantallen krijgsgevangenen en geïnterneerde burgers. Bovendien was er een factor waar totaal geen rekening mee was gehouden in de herbezetting van Nederlands-Indië, namelijk het feit dat op 17 augustus 1945 Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië proclameerden en daarmee de onafhankelijkheid van Nederland. Onder de Japanners waren de eerste stappen naar deze onafhankelijkheid gezet. Tijdens de Japanse bezetting hadden de Japanners de Indonesische samenleving georganiseerd en gemobiliseerd en daarbij antigeallieerde en anti-Nederlandse gevoelens aangewakkerd, met name onder jongeren. Nu Japan onverwacht capituleerde werden Soekarno en Hatta door Indonesische nationalistische jongeren onder druk gezet resulterend in de proclamatie van de onafhankelijkheid op 17 augustus.
Vanaf september 1945 groeide het Indonesische verzet tegen de komst van geallieerde troepen, die als voorbode voor Nederlands gezagsherstel werden gezien. Met de komst van de Britten brak een gewelddadige periode aan op Java en in mindere mate ook op Sumatra. Mountbatten besloot bovendien op 28 september, een dag voor de eerste landing van Britse troepen op Java, zijn beleid bij te stellen. De herbezetting van Java en Sumatra beperkte hij tot enkele key-areas. In eerste instantie werden op Java alleen Batavia en Surabaja als key-area bestempeld, maar al snel kwamen hier, gedwongen door de omstandigheden, Bandung en Semarang bij. Voor Sumatra betrof het uiteindelijk Medan, Padang en Palembang. Buiten de key-areas zouden de Republiek en Japan verantwoordelijk zijn voor orde en rust.
Het Indonesische geweld dat begin oktober losbarstte, maakte niet alleen slachtoffers onder geallieerde militairen en Europese burgers, maar ook onder de Chinese bevolkingsgroep en de vooroorlogse Indonesische elite. Gedurende het eerste halfjaar na de capitulatie verloor ook het Japanse leger 627 soldaten. In het kader van deze lezing beschrijf ik hun lotgevallen op Sumatra en delen van Java en hun uiteindelijke repatriëring.
Java
Op 8 september landde het eerste RAPWI-team op Java. Zowel het onverwacht grote aantal, meer dan 60.000, als het gebrek aan transportmiddelen en de slechte wegen belemmerde snelle hulpverlening aan en evacuatie van de ex-geïnterneerden. Bovendien voerde de Japanse legerleiding de Rangoon-overeenkomst op Java op een nogal tweeslachtige manier uit. Na het ontbinden van de gemilitariseerde Indonesische hulpkorpsen, de Peta en Heiho besloot de legerleiding op 21 augustus tot zelfinternering van de Japanse troepen op enkele plekken in het binnenland. Men liet de handhaving van de openbare orde over aan kleine troependetachementen en eenheden van de militaire politie. Slechts een kleine groep Japanners gaf leiding aan de gedeeltelijk ontwapende Indonesische politiekorpsen. Dit laatste bracht met zich mee dat de Indonesische politie de ordehandhaving overnam in grote delen van Java. De bewaking van de interneringskampen bleef wel in handen van de Japanse kampcommandanten.
Door de Japanse terughoudendheid en het uitblijven van geallieerde troepen was begin september op Java een groot deel van het publieke leven alsmede van het bestuur in handen van de Republiek.
Tegen eind september werd duidelijk dat het Japanse bezettingsbestuur op Java desintegreerde en de Japanners niet langer in staat waren om de orde te handhaven. Mede oorzaak hiervan was dat jonge Indonesische nationalisten steeds militanter werden. Een belangrijke bron van wapens voor hen waren de Japanse wapenarsenalen. De Indonesische wens of eis aan de Japanners om wapens aan hen over te dragen deed de spanning tussen beide oplopen.
Op 29 september landden de eerste Britse troepen in Batavia. Het besluit van Mountbatten om de bezetting beperkt te houden tot key-areas en zijn de facto erkenning van de Republiek waarbij Japanners en de Republiek samen verantwoordelijk werden voor het handhaven van orde en rust had ernstige gevolgen. Voor de Indonesische nationalisten werkte het als een vrijbrief en stimulans om vooral door te gaan bestuur en wapens van de Japanners over te nemen en steeds provocerender op te treden tegen de Europese bevolkingsgroep. Het Japanse leger achtte zich van alle verantwoordelijkheid ontslagen en begon op veel plaatsen met het overdragen van wapens.
Voor Europeanen, zowel in als buiten de kampen brak een onveilige tijd aan. De Indonesische acties begonnen met voedselboycots en het afsluiten van water en stroom, maar het duurde niet lang of ook de eerste tegen Europeanen gerichte gewelddadigheden deden zich voor.
De wapenoverdrachten begonnen in Surabaja, waar de Japanners op 1 oktober alle wapens overgaven. Vanaf 3 oktober volgden Surakarta, Jogjakarta, Magelang en Madioen.
Niet overal kwam het tot volledige wapenoverdracht. In Batavia bleven de overdrachten beperkt, omdat men hier al te veel onder Britse controle stond.
Ook in Bandung kwam het niet tot wapenoverdrachten, omdat na een incident op 10 oktober de plaatselijke Japanse commandant, generaal Mabuchi, besloot in te grijpen. In deze stad werden de Indonesische provocaties zo heftig dat de hulpverlening aan de ex-geïnterneerden in gevaar kwam. De RAPWI hield Mabuchi hiervoor verantwoordelijk, waarop deze een deel van de troepen die eerder in zelfinternering waren gegaan, terugriep en in een dag de hele stad weer onder Japanse controle bracht. Eenzelfde soort ontwikkeling als in Bandung deed zich voor in Semarang. Na de capitulatie werden de bestuursfuncties in de stad geleidelijk overgenomen van de Japanners. De Japanse militairen trokken zich geleidelijk terug in een zelfinterneringskamp. Toen de agitatie door Indonesische nationalisten in Semarang begin oktober sterk toenam, besloot de Japanse commandant, majoor Shoichiro Kido echter om het grootste deel van zijn troepen, die nog steeds bewapend waren, weer in Semarang te concentreren. Ook de beschuldiging van geallieerde zijde, dat de Japanners onvoldoende bescherming boden aan de interneringskampen speelde hierbij een rol, maar het was vooral de overtuiging van majoor Kido dat strijd noodzakelijk was om de Indonesiërs in de hand te kunnen houden. Tussen 15 en 19 oktober werd de stad schoongeveegd, waarbij ook circa 1200 door de Indonesiërs in de Boeloegevangenis vastgezette Indo-Europeanen werden bevrijd. Voor de daar ook gevangen gezette Japanse burgers kwam de bevrijding te laat. Zij waren al door de Indonesiërs vermoord. In deze vijf dagen vielen er onder de Japanse militairen 187 doden. Tot in november 1945, in welke periode vele ex-geïnterneerden vanuit de zwaar door Indonesische nationalisten bedreigde en aangevallen kampen in Ambarawa en Banjoebiroe naar Semarang werden overgebracht, bleven de Japanners verantwoordelijk voor de interneringskampen in Semarang.
Niet alleen in Semarang boden Japanners bescherming aan de nog steeds in de kampen verblijvende ex-geïnterneerden. Een ex-geïnterneerde in het kamp Tjimahi 4 in Tjimahi (bij Bandung) schrijft op 9 oktober 1945 het volgende: “Het kamp is hier gesloten. Een dag of wat geleden werd de toestand hoe langer hoe meer gespannen. Toen heeft de Nippon ingegrepen. Er zijn slachtoffers gevallen”. En in Jakarta werd het Tjidengkamp regelmatig door Indonesische nationalisten aangevallen. Voor de bescherming van dit kamp werd een aantal Japanse soldaten herbewapend en onder het bevel van een Nederlandse officier gesteld. Deze meldde dat de Japanse soldaten loyaal de gegeven bevelen uitvoerden en keer op keer aanvallende Indonesische nationalisten verjoegen.
Sumatra
Op Sumatra handhaafden de Japanners na de capitulatie strikt de orde en rust. Op het eiland waren in augustus al clandestiene RAPWI-teams geland. Eind augustus kregen deze toestemming om tevoorschijn te komen. Midden september landden de officiële RAPWI-teams. Na de landing kregen de RAPWI-teams al vrij snel overzicht over locaties en aantallen geïnterneerden en krijgsgevangenen vanuit de Japanse administratie. Op 1 oktober werd met Japanse medewerking begonnen met de ontruiming van de kampen en overbrenging van de Nederlandse geïnterneerden naar opvangcentra in de drie grote steden op het eiland. Een ex-geïnterneerde beschrijft het transport van kamp Aek Pamienke naar Medan in oktober 1945: “Eindelijk kreeg ik bericht dat we ons klaar moesten maken voor vertrek. Maar ’s morgens kwam plotseling het konvooi van die nacht terug. De trein was onderweg aangehouden door extremisten met speren bewapend, die de machinist hadden gedwongen weer terug te gaan. […] Deze groep vertrok nu weer onder geleide van Jappen met machinegeweren en een paar Europeanen met een geweer. Deze keer ging het goed.” De ex-geïnterneerden werden verdeeld over Medan (9500), Padang (1500) en Palembang (2000) en daar in opvangkampen ondergebracht, bewaakt door Japanse militairen. Een vreemde gewaarwording voor de ex-geïnterneerden waarvan er een, geëvacueerd naar Medan, op schrift stelde: “Het is uitzonderlijk moeilijk om de politieke toestand te beschrijven. Er is hier de partij van Soekarno […]. De Engelse bezetting is hier nog niet gearriveerd en wij zijn zelf machteloos. De Jappen zijn momenteel verantwoordelijk voor onze veiligheid.” Eind november waren alle Japanse interneringskampen ontruimd. De snelle evacuatie en opvang van de Nederlandse geïnterneerden op Sumatra was mogelijk omdat gebruik kon worden gemaakt van de hulp van de Japanners, die de transporten begeleidden, huizen opleverden en de voedselvoorziening verzorgden. “Alles gebeurt hier nog door de Jappen” schrijft een Nederlandse Rode Kruis medewerker, “En ‘t gekke is dat de details ook zo goed worden uitgevoerd; ’t vervoer van de geïnterneerden naar Medan, het bewaken van de kampen, het vervoer in de stad, de voedselvoorziening”. Dit neemt niet weg dat in zijn ogen het Indonesische nationalisme nooit zo sterk zou zijn gegroeid tijdens de Japanse bezetting als de Japanners zelf het niet zo hadden gestimuleerd.
Op Sumatra waren de Indonesische nationalisten wel minder militant dan op Java, maar zeker is dat het nationalisme allengs wel terrein won. De frequentie van het aantal demonstraties groeide. Er ontstond al met al een explosief mengsel dat een toenemend gevaar opleverde voor de kampen. Daarom was er haast bij om de ex-geïnterneerden te concentreren, maar ook op deze plekken nam de onrust toe. Vanaf begin oktober landden Britse troepen op Sumatra met als doel de door Mountbatten genoemde key-areas Medan, Padang en Palembang te bezetten. In oktober werden de in Padang opgevangen ex-geïnterneerden echter naar Medan overgebracht, aangezien Padang te gevaarlijk was geworden. In Palembang dreigde eenzelfde situatie te ontstaan, maar daar zorgden Britse troepen met de medewerking van de Japanners ervoor dat de rust weerkeerde. In Medan was dat minder het geval. Daar deden Indonesische strijdgroepen vanaf oktober aanvallen op het Poloniakamp. In oktober waren in de stad overal barricaden die gedeeltelijk door Japanners, gedeeltelijk door Engelsen werden bewaakt. In november werden de kampen met het oog op de nog steeds verwarde politieke situatie nog steeds door Japanners bewaakt. In december werd de bewaking door Engelsen overgenomen.
Tevergeefs probeerden Indonesische nationalisten met of zonder geweld wapens los te krijgen van de Japanners. In tegenstelling tot het 16e leger op Java was het 25e leger hierin zeer strikt, er werden geen wapens afgedragen. In december 1945 vond de enige serieuze poging plaats om Japanse wapens in handen te krijgen. Dit gebeurde in Tebingtinggi, waar Indonesische nationalisten enkele Japanse ambtenaren en een Deense missionaris hadden gegijzeld teneinde aan wapens te komen. Toen deze om het leven kwamen tijdens de onderhandelingen greep het Japanse leger hardhandig in. Op 13 december werd Tebingtinggi afgesloten van de buitenwereld door een grote Japanse troepenmacht die vervolgens het stadje uitkamde met vele doden onder de Indonesische tot gevolg. Dit nieuws drong ook door tot de ex-geïnterneerden in Medan. Iemand schreef op 18 december: “De Japanners hebben fijn opruiming in Tebingtinggi gehouden als represaille voor een paar vermoorde Japanners. […] En nu schijnen ze de Engelsen aangeboden te hebben om het hier ook even voor mekaar te boksen. Het is inderdaad vandaag de eerste dag dat we niet hebben horen schieten.” Of dit werkelijk met elkaar verband hield is niet bekend, maar het zegt iets over de wijziging in de reputatie van de Japanners.
De geïnterneerden in de Sumatraanse Rapwi-kampen werden vanaf begin 1946 overgebracht naar Nederland of Batavia. De Britten hielden de drie key-areas bezet waarbij gebruik gemaakt werd van gewapende Japanse eenheden tot de officiële overdracht aan de Nederlandse troepen in november 1946.
repatriëring
Vanaf maart/april 1946 begon de repatriëring van de Japanse troepen. Vanuit Java werden in de periode april – juli 1946 circa 43000 militairen gerepatrieerd. Zo’n 13.500 bleven er achter als werkkrachten. Vanuit Sumatra waren er in november 1946 68.402 Japanners geëvacueerd. Daar bleven 1189 Japanse koelies achter, voornamelijk in de haven van Belawan.
De rol van het Japanse leger tijdens de bersiap-periode
Uit het voorgaande blijkt wel dat het voor de ontwikkelingen op Java en Sumatra na de Japanse capitulatie van groot belang bleek welke rol de Japanners zich toedachten. Op Sumatra gaf de leiding van het 25e leger in grote lijnen gehoor aan de geallieerde eisen. Op Java verliep dit anders en lieten de Japanners veel taken oogluikend over aan de jonge Republiek. Het toont de gecompliceerde positie aan die de Japanners bekleedden na hun overgave. Er waren de geallieerde orders van het handhaven van de status qou, maar in de ogen van de Indonesische nationalisten, die zowel bestuurlijke als militaire macht wilden was uitvoering van deze orders een vijandige actie. Zij begonnen de Japanners, die hen kort geleden onafhankelijkheid, zij het op termijn, hadden beloofd, als vijand te zien. De leiding van het 16e leger op Java wilde de Indonesische wapeneisen zoveel als mogelijk oplossen zonder geweld te gebruiken. In de praktijk echter waren er lokaal grote verschillen in de manier waarop de daar aanwezige eenheden op de eisen reageerden. In Surabaja gaf, na heftige incidenten, de Japanse militaire politie toe aan de Indonesische eisen om wapens en munitie, omdat zij erkenden dat weigering hun positie in groot gevaar zou brengen. In Semarang brak een heftige strijd uit toen Kido niet aan de Indonesische eisen toegaf, een strijd die Kido won. Op veel plaatsen kwam het echter tot overdracht van wapens na beperkt Japans verzet. Eind 1945 was ongeveer de helft van de wapens die ten tijde van de capitulatie in handen van de Japanners waren, in Indonesische handen. Dit gebeurde ten koste van zware verliezen aan Indonesische, maar ook aan Japanse zijde. Onder de Japanners op Java vielen 402 doden, 239 gewonden, en 88 vermisten in de periode tot begin november 1945.
Reacties op het Japanse optreden
Hoe tweeslachtig de houding van het Japanse leger in sommige gevallen ook was, feit is dat zij op een aantal plaatsen op Java en Sumatra wel degelijk het tegen de Europeanen gerichte geweld van de Indonesische nationalisten hebben gekeerd of belemmerd. Zo kon het gebeuren dat op verschillende plaatsen zich de voor de nog steeds in kampen verblijvende ex-geïnterneerden onvoorstelbare situatie voordeed dat de Japanners, die drie en een half jaar lang de vijand waren geweest, nu verantwoordelijk waren voor hun veiligheid.
Vooral in Semarang was er bewondering na het Japanse optreden onder leiding van majoor Kido. Toen zijn eenheid in maart 1946 werd gerepatrieerd gebeurde dit onder grote dankbetuiging van de Britten. Voor Han Bing Siong, wiens Chinese moeder tijdens de bersiap in Semarang drie Nederlandse gezinnen onderdak bood en tegenover wie de Indonesiërs zich steeds agressiever opstelden, kwam het optreden van majoor Kido als een bevrijding. In diverse memoires van ex-geïnterneerden uit de kampen te Semarang wordt de overtuiging uitgesproken dat zij aan hun voormalige vijanden hun leven hadden te danken. Maar er zijn ook meer genuanceerde reacties. Van Rita Schilling bijvoorbeeld. Zij verbleef in oktober 1945 met haar moeder, broers en zusjes in de wijk nieuw Tjandi in Semarang. Zij waren hier vanuit het kamp Lampersari heengebracht, omdat de voorzieningen er veel beter waren. Ze schrijft: “Het was opeens oorlog om ons heen. De Javaanse nationalisten waren uitstekend van wapens voorzien, dankzij de Japanners, die al hun wapens aan de merdeka’s hadden gegeven. Een week lang was het schieten niet van de lucht. De kampen werden ook beschoten, maar gelukkig zijn er bij ons geen slachtoffers gevallen. De Japanners vochten nu voor ons, tegen de Javanen.”
Het was, zoals een ex-geïnterneerde het omschrijft, “een schizofrene situatie, waarin onze vroegere kwelgeesten opeens onze redders en beschermers waren geworden.”
4. Ik zal niet vergeten ⎮ Yukiko Yokohata, Brussel
k ben Yukiko YOKOHATA. Ik woon in Brussel in België.
Vandaag spreek ik over het probleem van de Nederlandse troostmeisjes. Ik spreek als een gewoon Japans meisje van de naoorlogse generatie.
Ik heb – als historica aan de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leuven – onderzoek gedaan naar het ideologische facet van het Japanse beleid aangaande de Joodse vluchtelingen in de jaren 30 in het Verre Oosten. Vanaf deze maand ben ik begonnen met mijn doctoraat aan de vakgroep Japanologie. Ik ben dus geen specialist over het probleem van troostmeisjes. Daarom spreek ik niet als wetenschapper maar als persoon die door veelvuldige contacten met Nederland met dit probleem geconfronteerd is.
Ik lees een Nederlandse krant omdat mijn partner Nederlander is. Ik was nogal geschokt omdat ik vaak artikelen over het Japanse oorlogsverleden aantrof. Ik woon nu in België en ik woonde eerst in Italië. In Belgische kranten of Italiaanse kranten vond ik dat soort artikelen over Japan niet zo vaak. Het is duidelijk dat Nederland heel gevoelig is over de Japanse beweging, in het bijzonder over wat de Japanse politici zeggen over de oorlog en het debat over het probleem van troostmeisjes. Eerlijk gezegd was ik geschokt omdat ik niet verwachtte, een zo strenge kritiek op Japan te vinden. Ik heb vandaag de Nederlandse krantenartikelen over Japan die ik had verzameld meegebracht. Bijvoorbeeld….(toon de artikelen die ik heb verzameld)
Zoals vele Japanners wist ik ook niet dat het Japanse leger Nederlandse gevangenen had mishandeld in Indonesië (ook in andere plaatsen.) ik bedoel niet de Japanners die hier vandaag aanwezig zijn; zij zijn zich heel sterk bewust van de Japanse geschiedenis. Zoals vele Japanners heb ik gewoon het positieve beeld van Nerland als het enige Europese land dat tijdens de eeuwen van nationale isolatie handel met Japan had gedreven en westerse wetenschap aan Japan had doorgegeven.
Ik was heel geschokt toen ik het artikel van 17 maart 2007 las dat Premier Balkenende boos was op de Japanse regering. Premier Shinzo Abe had de gedwongen prostitutie van troostmeisjes, onder wie Nederlandse, in de Tweede Wereldoorlog ontkend. (kopie?). Ik was heel geschokt omdat ik niets wist over het bestaan van de Nederlanse troostmeisjes.
Zodra ik dit artikel las, controleerde ik Japanse kranten via internet. Maar kon ik geen artikelen vinden over de Japanse reactie tegen het protest van Premier Balkenende hoewel Nederland heel duidelijk zijn boosheid tegen Abe’s ontkening had getoond. Ik heb mijn familie gebeld om te vragen of het Japanse televisiejournaal er iets over had gezegd. Maar ook mijn familie in Japan had dit nieuws niet ontvangen. In die periode beheerste het Noord-koreaanse kernwapenprobleem het nieuws in Japan.
Ik was toen dubbel geschokt omdat de Japanse mass media helemaal niet reageerden op Balkenendes protest.
Ik heb me gerealiseerd dat er een kloof bestaat tussen het Japanse bewustzijn van het probleem van troostmeisjes en de buitenlandse kritiek erover.
Ik wil jullie de vertaling van (een deel van?) “Het beleid van de Japanse regering aangaande het probleem van de troostmeisjes”『慰安婦問題に対する日本政府の施策』 van het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op april 2007 geven. (https://www.mofa.go.jp/mofaj/area/taisen/asia_jk_genjyo.html)
Kijken maar naar de fotokopie van ‘het beleid van de Japanse regering aangaande het probleem van de troostmeisjes’ en lezen het stuk 1. de (regerings – YY) samenwerking aan het Asian Women’s Fund, (2) Indonesië, alstublieft.
Volgens dit document vroeg de Indonesische regering aan de Japanse regering om het project van welzijnswerk voor de bejaarden te doen in plaats van het project voor ex-‘troostmeisjes’ zelf. Dat betekent dat het oorspronkelijke doel van het Asian Women’s Fund, namelijk het excuus heel verdund(verminderd) werd. Inderdaad is publieke melding over de facilitatie voor de bejaarden niet gedaan en de bewooners zijn gewone bejaarden hoewel dit document aankondigt dat ex-‘troostmeisjes’ de prioriteit hebben om daar te wonen. (Omori Noriko, Kawada Fumiko, “ ‘Ianfu’ mondai ga toute kitakoto”, p. 13. )
We kunnen het artikel van WEEkBLAD van NRC (24-30 april 2010) vinden over het feit dat de Indonesische regering de ex-‘troostmeisjes’ slachtgeofferd heeft om de Japanse economische steun te ontvangen.
Volgens mij moeten we nadenken dat het feit dat de Indonesische regerings beleid aangaande het probleem van de ‘troostmeisjes’ omgekeerd dan de Nederlandse regering was omdat Indonesië de Japanse economische steun nodig had. En is het zware feit dat de Indonesche ex-‘troostmeisjes’ nog een keer slachtoffers zijn geworden ook door hun eigen regering.
En nu lezen alstublieft het stuk (3) Nederland.
Als we alleen dit document lezen, zullen we een illusie hebben dat de Japanse regering via het “Asian Women’s Fund” (アジア女性基金) compensatie aan de slachtoffers zou hebben gegeven.
Maar het Asian Women’s Fund is geen staatsfonds. daarom betekende de “compensatie” via dat Fund geen excuus door de regering. We kunnen zeggen dat de regering zich een privé-initiatief had toegeëigend.
Ik zal vandaag niet verder ingaan op de vele debatten over het Asian Women’s Fund. Als we het Japanse standpunt van het probleem van de troostmeisjes met het Nederlandse standpunt vergelijken, is de kloof te groot. Ik denk dat we daarom de historische feiten moeten onderzoeken.
Ik denk dat meeste Japanners niets weten over het bestaan van Nederlandse troostmeisjes, hoewel we over het bestaan van Koreaanse en Chineese troostmeisjes wel geïnformeerd zijn.
Zoals ik al heb gezegd, wist ik niet over het bestaan van de Nederlandse troostmeisjes voordat ik het artikel van de Nederlands blad op 17 maart 2007 las.
Ik denk dat we de historische feiten moeten kennen voordat we de ontkenning van de troostmeisjes door de regering en de revisionisten kritizeren.
Er zijn niet zo vele boeken in Japan over de Nederlandse troostmeisjes, hoewel er vele boeken over het probleem van de troostmeisjes bestaan.
Daarom is het Japanse boek “De gedwongen “troostmeisjes”, dat in 2008 gepubliceerd is, een heel belangrijk werk.
Dit boek bestaat uit:
een Japanse vertaling van de documenten van de temporaire krijgsraad van het Nederlandse leger in Batavia inzake de incidenten van gedwongen prostitutie van Nederlandse vrouwen en een uitleg van dat document;
de Japanse vertaling van het onderzoeksverslag door de Nederlandse regering erover en van het besluit van de EU om de Japanse regering om excuses te vragen;
een reportage over een Chinees slaftoffer van gedwongen prostitutie door het Japanse leger tijdens de Sino-Japanse oorlog en haar Japanse kind.
Alle Nederlandse documenten zijn vertaald door professor Muraoka. De uitleg is geschreven door een Japanse journalist die in Duitsland woont, Kajimura Taichiro. De reportage is gedaan door Kasuya Koichiro.
Als we de Nederlandse artikelen waarin het Japanse gedrag gekritiseerd wordt en de documenten over de Asian Women’s Fund herlezen in het licht van dit boek, wordt de zware betekenis van het protest van Premier Balkenende en de irrelevantie van de Japanse behandeling van het probleem nog duidelijker.
Ik hoop dat vele Japanners dit boek zullen lezen omdat ten eerste er weinige boeken over het probleem van de Nederlandse troostmeisjes bestaan in Japan. Ten tweede zijn de meeste documenten uit dit boek – het vonnis en het bewijsmateriaal – vertaald door de wereldbekende taalkundige prof. Muraoka. Het is daarom een betrouwbare bron voor de historische feiten. Ten derde is het commentaar gedaan door journalist Kajimura, die eerder een heel scherpe vergelijking heeft gemaakt van het Japanse gedrag met het Duitse gedrag na de Tweede Wereldoorlog. Volgens mij, als de Japanse regering en de revisionisten kennis van dit boek zouden nemen, zouden zij het feit van de gedwongen prostitutie niet meer kunnen ontkennen.
De Japanners, die “daders” waren, kunnen proberen om het beschamende verleden te vergeten. De slachtoffers zullen het nooit vergeten. Om dezelfde vergissing niet opnieuw te begaan, is het belangrijk dat we precies weten wat we hebben gedaan. Als ik over het leed van de slachtoffers nadenk, voel ik sterk dat we de feiten niet mogen begraven.
Om ons verleden te accepteren is niet alleen een stap voor excuus aan de slachtoffers maar toch in de interesse Japan zelf.
Hier wil ik naar de behandeling van de krijgsgevangenen door het Japanse leger verwijzen. ‘Een Amerikaanse groep heeft de verhouding van de Amerikaanse gevangenen die gestorven zijn als de gevangenen per verschillende plaatzen. Die data tonen een verschil tussen Japan en Duitsland. Het aantal van de doden van de Amerikaanse gevangenen die het Duitse leger heeft gevangen, was slecht 1.2 procent. Maar het aantal van de doden van de Amerikaanse gevangenen die het Japanse leger heeft gevangen, was wel 37.3 procent. Dit verschil is toch groot. We moeten concluderen dat de wreedheid van de behandeling van de gevangenen door het Japanse leger verschrikkelijk was. Waarschijnlijk beschouwden de Japanse soldaten de vijandige soldaten die zich overgegeven hadden, niet als mensen die zij moesten respecteren omdat er geen cultuur in Japan bestond dat de soldaten zichzelf overgaven. Maar die uitleg door de cultuur legt niet alles uit. De reden om de gevangenen te hebben mishandeld zou de neging van het Japanse leger dat eingen soldaten misbehandelde zijn. (…) Die constitutie van het Japanse leger beinvloedde ook het leven van de Japanse onderdanen.’ (Kato, Yoko, Hoe dan ook, Japanners hebben de ‘oorlog’ gekozen, pp.397-398.)
Ik denk dat we moesten niet alleen concluderen dat ‘Ook Japanse burgers waren slachtoffers van het Japanse leger.’ We moeten ons met het feit confronteren dat de verhouding van de Amerikaanse gevangenen die gestorven zijn 37.3 procent was. Als we rekening met dit feit houden, moeten we concluderen dat het probleem van de troostmeisjes niet een ‘toevallig ongelukkig incident dat in de oorlogssituatie is gebeurt’. Daarom volgens mij laat het probleem van de troostmeisjes ons zelf af te vragen ‘Wat hebben we gedaan? ‘ en ‘Dan wat moeten we doen?’.
Tot hier heb ik over de Japanse “collectieve schuld” gesproken. Maar wil ik ook over het persoonlijk niveau spreken.
In het boek “De gedwongen ‘troostmeisjes’” verscheen een Kolonel van het leger Odajima(小田島董). Hij behoorde tot het department dat verantwoordelijk was voor de administratie van krijgsgevangenen in het Ministerie van Het Leger (陸軍省俘虜管理部). Hij is in april 1944 vanuit Tokio gekomen om de kampen te inspecteren. Toen Odajima een interneringskamp in Semarang bezocht, protesteerden de Nederlandse leiders van het kamp direkt aan kolonel Odajima dat jonge vrouwen waren uitgehaald. Kolonel Odajima schreef onmiddelijk een advies naar het Ministerie van Het Leger te Tokio en het Hoofdkwartier in Zuid-Azië te Singapore, waarin hij opriep om de bordelen te sluiten. Op 10 mei 1944 zijn alle bordelen van de Europese vrouwen in Java gesloten.
In het document in “De gedwongen troostmeijes” is er een uitgebreide beschrijving door een van die leiders over deze gebeurtenis.
‘Rond half acht s’morgen in de eind van april in 1944 verscheen een koloneel van het Japanse leger met lieutenant (副官) in het kamp. Hij is vroeger al hier gekomen voor de inspectie, dus we dachten dat hij van de hoofdkwartier ter Samerang gekomen is. (….Japanse commandant van het kamp-YY) is nog niet in het kamp gekomen omdat het te vroeg was. We uitten tegen hem onmidddelijk onze wens over de jonge vrouwen. We herkenden onmiddelijk dat hij van die gebeurtenis helemaal niet wist. We hebben hem die toedracht tot dan toe uitgelegd. Hij vroeg ons om de namen en nummers te geven en hij beloofde ons dat hij de familie met de dochters zo gauw mogelijk zou verenigen. (Nelfis16.BN3209 in “De gedwongen troostmeijes”, p.129.)
Kolonel Odajima heeft naar de protest van de leiders van de gevangenen geluisteerd , onmiddelijk beslissing genomen en een actie genomen. Ik denk dat die betekenis heel groot is.
Het morele criterium is veranderlijk, in het bijzonder in een absolute situatie zoals tijdens de oorlog. Hier moet ik nadenken over het individuele geweten en de individuele keuzes in een absolute situatie zoals oorlog. Een persoon kan niet alles veranderen maar toch kan het geweten en de keuze van een persoon vele mensen redden. Het is hoopgevend dat een individu – dus ik ook – iets kan doen. Maar tegelijkertijd betekent dit dat ik de verantwoordelijkheid heb dat ik iets ‘moet’ doen.
Het is gemakkelijk om de Japanse regering en revisionisten te kritiseren, maar het is niet gemakkelijk om iets met het probleem van de troostmeisjes te doen.
Eerlijk gezegd wilde ik hier niet komen omdat ik wist dat sommigen van jullie in de kampen in Indonesië zijn geweest en ik me schaamde voor wat Japan heeft gedaan. Het was voor mij heel zwaar om de bronnen over de troostmeisjes te herlezen en erover na te denken, omdat ik me schuldig voel over Japan en me schaam.
Maar een woordje van meneer Hoshino gaf me moed.
Hij zei me: “Die ontmoeting is heel plezierig voor mij omdat ik hier de mensen kan ontmoeten. We kunnen vele dingen leren van de mensen die de oorlogservaring hebben.” Dit woord was een ogen-opener voor mij.
Inderdaad is het heel plezierig om jullie vandaag te zien. Als een vertegenwoordigster van Japan kan ik niks doen omdat de bagage te zwaar voor mij is. Maar ik kan als Yukiko YOKOHATA met jullie spreken en ik wil over jullie weten. Laat me maar weten wat jullie opinie en jullie ervaringen zijn. Ik zal jullie opinie en ervaringen niet vergeten. Ik ben historica dus ik wil jullie geschiedenis niet vergeten maar doorgeven, in het bijzonder aan de Japanse jonge mensen.
Dank jullie wel. Dank jullie wel dat jullie hier zijn gekomen.
• • Omori Noriko 大森典子、Kawada Fumiko 川田文子, ‘Ianfu’ mondai ga toute kitakoto,(Wat het probleem van de ‘troostmeisjes’ vraagt『「慰安婦」問題が問うてきたこと』 ), Iwanami shoten 岩波書店、2010.
• • Onuma Yasuaki 大沼保昭、’Ianfu’ mondai toha nandattanoka ( Wat was het probleem van de ‘troostmeisjes’?『「慰安婦」問題とは何だったのか』、Chuokoron sha 中央公論新社、2007.
• • Kajimura Taichiro 梶村太一郎、Muraoka Takamitsu 村岡崇光、Kasuya Koichiro 糟谷廣一郎、’Ianfu’ Kyousei renko (De gedwongen ‘troostmeisjes’『「慰安婦」強制連行』)、Kinoyobi 金曜日、2008.
• • Kato Yoko 加藤陽子、Soredemo Nihonjin ha ‘Senso’ wo eranda ( Hoe dan ook, Japanners hebben de ‘oorlog’ gekozen『それでも、日本人は「戦争」を選んだ』)、Asahi shuppansha 朝日出版社、2009.
• • Hosaka Masayasu 保阪正康、Showa Ryoshikiha no kenkyu ( Onderzoek naar de groep mensen die tijdens de Showa – periode hun gezond verstand behielden『昭和良識派の研究』)、Kojin sha光人社、2005.
5. Ter afsluiting ⎮ Hideko Gieske-Erentreich
Dames en Heren,
Aan het eind gekomen van deze 14e conferentie van de Dialoog Nederland –Japan, mag ik een afsluiting van deze dag verzorgen. Ik bedank het bestuur dat het mij hiervoor heeft gevraagd.
Dhr. Fuminori Hoshino heeft in zijn mooie inleiding gezegd dat de dialoog echt nodig is om elkaar te helpen. Inderdaad, de doelstelling van de stichting is een dialoog tussen Nederlanders en Japanners organiseren voor een beter begrip tussen hen. U merkt dat ik het wat bescheiden formuleer. Beter begrip, dat is belangrijk. Ook verzoening, maar ik denk dat dit vooral moet plaats vinden tussen mensen die dader zijn en mensen die slachtoffer zijn. Als je geen oorlogsslachtoffer bent, zoals ik, dan ben ik liever wat bescheidener.
Dit komt ook natuurlijk omdat ik van de tweede generatie ben. Voor mij geldt dat de vorige generaties verantwoordelijk zijn, als kind kan ik er niets aan doen. En voor wat mijn ouders al of niet verkeerd hebben gedaan, kan mij toch eigenlijk niets worden verweten? Het gebeurt soms wel, op de één of andere manier, vaak verborgen, maar dit is toch onterecht?
Staat u me toe iets over mezelf te vertellen. Ik ben geboren in 1945 in Surabaya. Mijn vader maakte deel uit van de Japanse bezettingsmacht. Mijn moeder was een Nederlands-Indische vrouw. Dat wil zeggen: haar vader was een nazaat van een Duitser die rond 1805 in Nederlands-Indië opduikt, en die met een inlandse vrouw kinderen heeft gekregen. De moeder van mijn moeder, dus mijn oma die ik heel goed heb gekend, was een dochter van een adellijke dame van het vorstendom Solo. Zij beheerste ook het hoog-Javaans. Na de oorlog ben ik in 1950 naar Nederland gekomen met mijn moeder. Ze trouwde met een Nederlandse man. Het was een goed huwelijk, hij was een goede vader voor mij, en ik ben in Nederland opgegroeid. Met mijn Japanse vader heb ik sinds mijn kinderjaren ook altijd contact gehad.
Mijn wortels liggen dus in Nederland, Indonesië en in Japan. Mijn identiteit is Nederlands, maar ik ben ook verbonden met Indonesische mensen en met Japanners (mijn vader en mijn halfzus). Ik vergeet bijna nog een belangrijk deel, namelijk het Nederlands-Indische. Dan denk ik aan mijn vele Indische tantes en ooms. Dit Indische deel is zeker ook een duidelijk te onderscheiden stukje. Het lijkt wel een legpuzzel, dames en heren!
Maar ik heb nooit het gevoel gehad dat het een probleem voor mij was om met al deze verschillende draden aan het verleden verbonden te zijn. Wel heb ik moeten leren omgaan met allerlei gevoelens die vanuit het verleden, met name de oorlog, op mij afkomen. Het is dan heel belangrijk dat je niet alleen de persoonlijke verhalen hoort, maar ook van de geschiedenis zo goed mogelijk op de hoogte bent. En vooral weet hoe mensen met verschillende perspectieven daarnaar kijken.
Op dit punt hebben we vandaag veel kunnen opsteken. Als Nederlanders is ons vandaag door dhr. Ibrahim Isa een spiegel voorgehouden waarin we de Hollandse kolonisator zien. Dat is voor Hollanders confronterend. Door mw. Yukiko Yokohata hebben we ervaren hoe je als Japanse kan omgaan met de confrontatie met de misdaad van de dwangprostitutie. Dat is voor Japanners confronterend. En mw. Mariska Heijmans heeft ons laten zien dat Japanners gesneuveld zijn in de verdediging van Nederlandse vrouwen en kinderen.
Vanuit de kolonisatie kan ik begrijpen dat er haat was ontstaan tegen de Nederlanders. Ik moest denken aan de Indonesische schrijver Pramoedya Amanta Toer, die een keer had geschreven dat de Indische mensen een product waren van een verbintenis tussen de bezetter (de Hollander) en de onderdrukte (de inlandse). Zo kan je dus ook naar de Indische mensen kijken. Mijn moeder en haar zusters hebben in Surabaya grote angsten doorstaan in de Bersiap, en hebben met mij als baby bijna een jaar in een Republikeins kamp vastgezeten.
Wat betreft de troostmeisjes. Als voorzitter van de vereniging JIN (Japans Indische nakomelingen) kan ik u zeggen dat dit voor ons als half Japanse kinderen een extra gevoelig onderwerp is. Dit komt omdat onze moeders vaak -volstrekt ten onrechte- met dwangprostitutie worden geassocieerd. Daarom hebben we ook belang bij een juiste kijk op de geschiedenis.
Volgens een onderzoek van de Nederlandse regering zijn er 65 Nederlandse (inclusief Nederlands-Indische) vrouwen als dwangprostituee gebruikt. Het Asian Women’s Fund heeft uiteindelijk -met Japanse financiering- in 2000 aan 75 Nederlandse vrouwen een behoorlijk geldbedrag uitgekeerd. Het allerbelangrijkste voor deze vrouwen was echter een begeleidende brief van de toenmalige premier Hashimoto aan oud premier Kok waarin hij –ik citeer- “zijn zeer oprechte excuses en berouw” aanbiedt aan “al die vrouwen die onvoorstelbare en pijnlijke ervaringen hebben ondergaan en ongeneeslijke lichamelijke en geestelijke wonden hebben opgelopen als troostmeisjes.”
Wat excuses betreft, dhr. Isa heeft dhr. Fred Lanzing aangehaald. Niet meer bedelen om excuses. Ik wil er op wijzen dat dhr. Lanzing in de Indische groep zwaar wordt bekritiseerd. Dhr. Joost van Bodegom, voorzitter van de stichting Herdenking 15 augustus 1945 heeft gezegd dat dhr. Lanzing het leed in de kampen teveel bagatelliseert. Maar dhr. Van Bodegom zei erbij dat dhr. Lanzing gelijk had wat de excuses betreft, namelijk dat er al zoveel en zo vaak door Japanse premiers en anderen spijt en excuses zijn betuigd. Zie hiervoor de website van de Groene Amsterdammer, 30 augustus 2010.
Graag sluit ik af met een ieder heel hartelijk te bedanken voor zijn/haar bijdrage op deze conferentiedag. Het was heel goed om weer meer over de geschiedenis te weten te komen, en om naar elkaar te luisteren, en laten we hopen dat we dit blijven doen. In het belang van onze kinderen en kleinkinderen !